Richtlijn: Psychosociale problemen (2016)

Onderbouwing

Samenwerken rond de signalering

Van een JGZ professional wordt verwacht dat hij/zij psychosociale problemen tijdig signaleert, het gezin lichte ondersteuning en advisering aanbiedt; en specialistische zorg betrekt of een gezin verwijst naar specialistische zorg als de problematiek te complex is. Deze aspecten worden vanuit het perspectief van de samenwerking toegelicht. De eerste personen met wie de JGZ professional van doen heeft zijn de ouders en de jeugdigen zelf.

Samenwerken met ouders en jeugdigen

Het toeleiden naar zorg is een gezamenlijk proces van professional samen met de ouder(s) en/of de jeugdige. Dit proces start met het bespreken van vragen, wensen of zorgen met ouders en jeugdigen, waarna met elkaar wordt verkend wat er nodig is om de gezondheidssituatie te verbeteren. Belangrijke uitgangspunten staan beschreven in de NCJ handreiking ‘kracht van de zelfregie’ (van Heerwaarden & Pijpers, 2015). Deze uitgangspunten zijn:

Jeugdigen en ouders zijn de experts van hun eigen leven. De JGZ-professional sluit aan bij de aanwezige behoefte en werkt vanuit gelijkwaardig partnerschap aan het bevorderen van ontwikkeling en gezondheid. De JGZ-professional werkt vanuit de vraag: welk doel willen jeugdigen en ouders bereiken en wat hebben zij daarvoor nodig? Wat kunnen zij zelf, waar kan het eigen sociale netwerk hen bij ondersteunen? De JGZ-professionals werkt vanuit gelijkwaardig partnerschap aan het bevorderen van ontwikkeling en gezondheid.
Versterking van het functioneren en participeren van de jeugdigen. De JGZ-professional zoekt samen met ouders en jeugdige een aanpak die het functioneren van de jeugdige zo goed mogelijk versterkt. Vanuit een biopsychosociale blik kijkt de JGZ-professional naar aanwezige vragen, zorgen, ervaren last, gedeelde doelen, talenten en mogelijkheden van jeugdigen en ouders zelf.
Gezamenlijke en gelijkwaardige besluitvorming. Beslissingen worden gezamenlijk en in gelijkwaardigheid genomen. Het proces van besluitvorming is gericht op het informeren en het vergroten van de controle van de betrokkenen over besluiten die hun gezondheid en welbevinden aangaan. De volgende 6 stappen leiden tot gezamenlijk besluitvorming

  1. Wederzijds informatie uit wisselen (wat is er al geprobeerd? Welke mogelijkheden zijn er volgens de professional?)
  2. Bedenktijd inlassen
  3. Vragen of ze willen meebeslissen
  4. Gezamenlijk een beslissing nemen
  5. Gezamenlijk een plan opstellen en
  6. Vervolgafspraken maken.

Als meerdere hulpverleners betrokken zijn bij de jeugdige en het gezin, dan dient deze hulp gecoördineerd te worden. Als ouders zelf in staat zijn te sturen op afstemming en uitvoering van alle hulp en zorg, dan heeft dat de voorkeur en hoeft er geen zorgcoördinator aangewezen te worden. Als ouders zelf niet in staat zijn zo’n rol te vervullen dan moet vanuit een instantie de zorgcoördinator geleverd worden. Dit gebeurt van uit de principes van één gezin, één plan (Blom, 2013).

Het kan voorkomen dat de JGZ professional een signaal opvangt met betrekking tot de psychosociale ontwikkeling van het kind of de opvoed- en opgroeisituatie van een kind. Dan is het nodig om de zorgen met de ouders te delen, op een professionele wijze waarbij de ouders zich serieus genomen voelen en zonder dat er onnodig geproblematiseerd wordt. Dat vraagt specifieke competenties van de professional die verder toegelicht worden in de JGZ richtlijn Opvoedingsondersteuning (Oudhof et al., 2013).

Samenwerken met andere professionals

De JGZ werkt samen met andere professionals die betrokken zijn bij het kind en/of zijn leefomgeving, bijvoorbeeld de curatieve gezondheidszorg, de jeugdhulpverlening en het onderwijs.

In de NCJ Factsheet Samenwerking Huisartsen en de JGZ (NCJ, 2016) wordt kernachtig omschreven hoe een goede samenwerking bevorderd kan worden. Deze kernpunten zijn niet alleen van belang bij de samenwerking met de huisarts, maar met alle mogelijke partners (school; voorschoolse voorzieningen, geboortezorg professionals, huisarts, het sociale wijkteam, de jeugd GGZ, jeugdhulp, CJG en VeiligThuis).

Er is sprake van een goede samenwerking wanneer aan de volgende vier voorwaarden voldaan is:

  • Persoonlijke kennismaking: de JGZ professional voert een kennismakingsgesprek en onderhoudt persoonlijk contact met de andere professionals;
  • Direct contact: de JGZ professional zorgt voor goede bereikbaarheid door per werkgebied rechtstreekse telefoonnummers of digitale middelen (zoals mailadressen, ouderportalen, app groepen) beschikbaar te hebben;
  • Concrete afspraken: de JGZ professional maakt duidelijke afspraken over doorverwijzen, terugkoppeling, gegevensuitwisseling en bereikbaarheid;
  • Onderhoud van de contacten: de JGZ professional bespreekt één of twee keer per jaar met elkaar hoe de samenwerking verloopt en wat de resultaten zijn. Gezamenlijke bijeenkomsten en/of (na)scholingen dragen bij aan een verdere kennismaking.

Geboortezorg professionals

Bij kinderen die nog niet bij de JGZ in beeld zijn, is de JGZ-professional aangewezen op de geboortezorg professionals (verloskundige, gynaecoloog en kraamverzorgende) om problemen te signaleren. Voor een goede samenwerking is het nodig dat deze geboortezorg professionals de JGZ weten te vinden wanneer er tijdens de zwangerschap zorgen ontstaan over de opgroei-omstandigheden voor het kind. Het is belangrijk dat de JGZ investeert in de samenwerking met geboortezorg professionals, bijvoorbeeld door ervoor te zorgen dat de geboortezorgprofessionals in het werkgebied weten hoe zij de JGZ kunnen bereiken, en dat helder is hoe gegevensuitwisseling plaatsvindt.

Geboortezorgprofessionals kunnen bij de aanpak van risicogroepen gebruik maken van het aanbod van de JGZ, zoals prenatale huisbezoeken of programma’s zoals Voorzorg en Stevig Ouderschap. Dit aanbod verschilt per werkgebied.

De huisarts

De huisarts biedt laagdrempelige, generalistische zorg en fungeert als een eerste aanspreekpunt voor mensen met vragen of problemen over gezondheid en ziekte. Verder beheert de huisarts de medische gegevens van het gezin. Dit maakt dat de huisarts een belangrijke partner is voor JGZ professionals, wanneer zij psychosociale problemen constateren of vermoeden, en aanvullende gegevens nodig hebben. Randvoorwaarden voor een goede samenwerking zijn dat de huisartsen in het werkgebied de JGZ professionals kunnen bereiken, en dat er afspraken zijn gemaakt over verwijzing, terugkoppeling, gegevensuitwisseling en zorgcoördinatie (LESA, 2010; Rutte, Pijpers & Timmermans, 2013; NCJ, 2008; 2016).

In bepaalde situaties is het van belang dat de JGZ professional rechtstreeks contact opneemt met huisartsen:

  • Bij verwijzing naar een medische professional zoals jeugd ggz, jeugdhulp, maatschappelijk werk of andere hulp zoals schulphulpverlening ;
  • Bij (vermoedens van) kindermishandeling in een gezin of bij een jeugdige (Zie verder JGZ Richtlijn Kindermishandeling (Vink et al., 2016);
  • Indien ouders/jeugdige nooit verschijnen dan wel weigeren deel te nemen aan JGZ-programma en er is aanleiding voor (een vermoeden van) zorgen over de veiligheid van het kind.

School en voorschoolse voorzieningen

Wanneer een JGZ professional een vermoeden heeft van een psychosociaal probleem en dit vermoeden moet verder onderzocht worden, dan is de school en voorschoolse voorzieningen (zoals de kinderopvang of de peuterspeelzaal) in de regel de eerst aangewezen partij om navraag te doen. Omgekeerd kan het ook zo zijn dat juist de leerkracht een psychosociaal probleem signaleert, en hierom contact opneemt met de JGZ professional. Het is belangrijk dat de JGZ afspraken maakt met school en de voorschoolse voorziening(en) over afstemming rondom deze kinderen. In een aantal gemeentes bestaan ook al voorschoolse zorgteams.

Kinderopvang en peuterspeelzaal

Voor kinderen jonger dan 4 jaar zijn professionals van de kinderopvang of de peuterspeelzaal een belangrijke bron van informatie voor de JGZ-professional. Bij twijfels of een kind een psychosociaal probleem heeft kan aanvullende informatie ingewonnen worden bij de pedagogisch medewerker of (ortho)pedagoog van de kinderopvang of peuterspeelzaal. Het inwinnen van informatie dient altijd plaats te vinden in overleg met de ouders. Over het algemeen is de sociaal-emotionele ontwikkeling van het hele jonge kind nog sterk gekoppeld aan de cognitieve en motorische ontwikkeling van het kind. Een kind dat niet goed in zijn vel zit, en psychosociale problemen heeft uit dat op jonge leeftijd veelal op meerdere domeinen.

Primair onderwijs

Voor kinderen ouder dan 4 jaar is de school een belangrijke bron van informatie voor de JGZ professional met betrekking tot psychosociale problemen. De leerkracht maakt het kind in verschillende situaties gedurende een langere tijd mee (in de klas, in de omgang met leeftijdgenoten) en kan het kind en diens gedrag vergelijken met leeftijdgenoten. Bij twijfels over de aanwezigheid van een psychosociaal probleem kan de leerkracht of een begeleidingsteam geraadpleegd worden over het functioneren van het kind op school.

Ouders dienen in alle omstandigheden betrokken te zijn bij ieder overleg over hun kind. Het raadplegen van school of de voorschoolse voorziening zal daarom altijd in overleg, en na toestemming en zo mogelijk in aanwezigheid van de ouders plaatsvinden. De regel hierbij is dat de partij die signaleert of een vermoeden heeft van een psychosociaal probleem, het initiatief neemt om de ouders te informeren.

De zorgstructuur op school speelt een belangrijke rol in de signalering en aanpak van psychosociale problemen. Om die reden is het wenselijk dat een JGZ professional zitting heeft in deze zorgstructuur. Dit geldt ook voor scholen voor speciaal onderwijs. De zorgstructuur in het primair onderwijs bestaat uit directeur, IB-er, onderwijsspecialist (meestal een orthopedagoog) en een gezinsspecialist (jeugdarts, jeugdverpleegkundige, verpleegkundig specialist, schoolmaatschappelijk werker, en de betrokken ouders. Andere professionals (zoals een GZ psycholoog) kunnen op uitnodiging deelnemen aan het overleg. Vanuit de zorgstructuur kan ook de link gelegd worden met het sociale wijkteam en/of het bovenschoolse team ( Zorg en Adviesteam).

Voortgezet Onderwijs

Wanneer een JGZ-professional een vermoeden heeft van een psychosociaal probleem (enkelvoudige problematiek) bij een adolescent, dan kan hij/zij contact opnemen met de mentor/docent van de leerling. Bij meer complexe problematiek (bijvoorbeeld rond schoolverzuim, problemen met middelengebruik) dan is het raadzaam dat de JGZ-professional de deskundigheid van een zorgteam inschakelt via de zorgcoördinator van de school van de leerling.

In een zorgteam kunnen de volgende disciplines een plaats hebben: de JGZ professional , een zorgcoördinator, een orthopedagoog/psycholoog, een vertegenwoordiger van Jeugdhulp, en de leerplichtambtenaar en op afroep politie en verslavingszorg. De deelnemers van het zorgteam zijn gezamenlijk verantwoordelijkheid voor de gang van zaken en uitvoering van functies in het team. Meestal fungeert de zorgcoördinator van de school als voorzitter. Voor de JGZ is het van belang om contact te hebben met de zorgcoördinatoren van de scholen in het werkgebied. Middels deze persoon kan het zorgteam ingeschakeld worden bij complexe problemen.

Sociale wijkteams

Sinds 1 januari 2015 zijn er ‘sociale wijkteams’ (ook wel ‘wijkteam’, ‘jeugdteam’ ‘jeugd en gezinsteam’ ‘basisteam’ of ‘toegangsteam’ genaamd) in de gemeenten. Hoewel dit per gemeente verschilt en nog erg in ontwikkeling is, bestaat een sociaal wijkteam in de regel uit beroepskrachten van verschillende organisaties, die allen als generalist werken volgens het principe van ‘één gezin, één plan: coördinatie van zorg’. Het sociale wijkteam gaat uit van de eigen kracht van de wijkbewoners en hun sociale netwerk. De hulpvraag en de specifieke behoefte van de jeugdige en het gezin staan centraal in het wijkteam, om de hulp zoveel mogelijk op maat te kunnen bieden. Hierbij wordt uitgegaan van de sterke punten van een gezin. Bij voorkeur wordt er één hulpverlener ingezet bij een gezin. Deze hulpverlener heeft kennis van meerdere domeinen rond het gezin (opvoeding, huisvesting, arbeid enz.) en biedt waar mogelijk zelf hulp. Voor kennis die hij niet heeft vraagt hij advies bij een collega. Het gezin heeft de regie over de hulp. De sociale wijkteams zijn in Nederland heel divers georganiseerd en de JGZ maakt niet altijd deel uit van deze teams. Gezien de preventieve en signalerende taak van de JGZ is een goede aansluiting wenselijk. Wanneer de JGZ geen deel uitmaakt van het sociale wijkteam, dan is het belangrijk dat de JGZ-instelling contact legt met de sociale wijkteams in het werkgebied en ervoor zorgt dat de wijkteams weten hoe zij de JGZ kunnen bereiken. Ook is het nodig dat de JGZ-instelling in deze situatie samenwerkingsafspraken met de sociale wijkteams in de regio maakt over de wijze waarop JGZ advies vraagt, hoe onderling verwezen wordt, hoe teruggekoppeld wordt naar elkaar, en hoe gegevensuitwisseling plaatsvindt.

Samenwerking rond de ondersteuning van gezinnen

De meerwaarde van lichte hulp en opvoedingsondersteuning door de JGZ professional is dat de bekende vertrouwde JGZ-professionals deze lichte hulp aanbieden. Er is geen verwijzing of kennismaking nodig. Er kan worden voortgeborduurd op de reeds opgebouwde vertrouwensband tussen JGZ-professional en ouder/kind. We kunnen hierbij denken aan programma ’s als  Triple P (niveau 3 en 4), Stevig Ouderschap, Video Interactie Begeleiding, Kortdurende Video Hometraining, of de VIPP-SD en de Kanjertraining (zie Thema 3). Deze interventies kunnen door gemeenten bij de JGZ ingekocht worden, maar zijn niet beschikbaar voor alle ouders en kinderen.

In die gevallen waar de problematiek ernstiger is en/of de juiste expertise bij de JGZ ontbreekt, is het nodig om extra hulp in te schakelen en het gezin door te geleiden naar adequate hulp. Voor een goede doorgeleiding is het nodig dat de JGZ in teamverband gebruik kan maken van specialistische kennis als dat nodig is. Het is daarom belangrijk dat de JGZ-professional goed op de hoogte is van de sociale kaart. Tevens is het belangrijk dat de JGZ professional bewust is van zijn/haar eigen grenzen, zodat gezinnen met complexe problematiek niet te lang onder eigen beheer gehouden worden.

Hieronder bespreken we de belangrijkste samenwerkingspartners als het gaat om verwijzen naar meer specialistische hulp.

Jeugdhulp en Jeugdbescherming

Om te komen tot een goed functionerende zorg voor jeugd is het nodig dat de JGZ gebruik kan maken van specialistische kennis bij een vermoeden van een psychosociaal probleem. Voor veel enkelvoudige problematiek kunnen de JGZ professionals binnen een CJG of de GGD zelf hulp indiceren, deze vervolgens bieden of eventueel hulp erbij halen. Voor zwaardere zorg en bij meerdere problemen (of onduidelijkheid van de aard of oorzaak van de problemen) kan een vorm van Jeugdhulp ingeroepen worden. Per 2015 zijn de voormalige Bureaus Jeugdzorg (BJZ) en de Jeugdzorgaanbieders als zodanig opgeheven en onder de regie van de gemeenten gekomen. ‘Jeugdzorg’ is nu onderdeel van de ‘jeugdhulp’. De indicatiestelling voor jeugdhulp wordt door het sociale wijkteam, de jeugdarts/verpleegkundig specialist en de huisarts uitgevoerd. Andere taken van BJZ zoals jeugdreclassering en gezinsvoogdij zijn verder gegaan onder de noemer ‘Jeugdbescherming’. In sommige regio’s valt hieronder nog steeds de voormalige AMK-taak (nu Veilig Thuis).

Veilig Thuis

Veilig Thuis is de plaats waar een JGZ professional advies kan vragen zodra er vermoedens zijn van verwaarlozing of mishandeling over een kind (Zie ook de JGZ Richtlijn Kindermishandeling). Zodra er een vermoeden ontstaat, is een JGZ professional verplicht de Meldcode Kindermishandeling en Huiselijk geweld te volgen. Concreet betekent dat de JGZ professional advies zal opvragen bij Veilig Thuis. Advies vragen is niet hetzelfde als het doen van een melding bij Veilig Thuis. Overleggen kan anoniem of met een geanonimiseerde casus. Veilig Thuis-medewerkers kunnen meedenken en tips geven en hebben kennis van signalen en risicofactoren en over juridische kwesties zoals omgaan met het beroepsgeheim. Indien er sprake is van acuut gevaar of een levensbedreigende situatie, moet altijd direct gemeld worden (zie meldcode in de JGZ-richtlijn kindermishandeling).

Veilig Thuis heeft de bevoegdheid om zonder toestemming van de betrokkene(n) persoonsgegevens te verwerken voor zo ver dit nodig is voor de uitoefening van haar wettelijke taken (maar dit geldt niet voor adviesvragen).

Kindcheck

De kindcheck is onderdeel van de Wet meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Doel van de kindcheck is om meer kinderen in beeld te krijgen die ernstig risico lopen mishandeld of verwaarloosd te worden. De kindcheck is speciaal bedoeld voor mensen die werken met volwassen cliënten, zoals (huis)artsen, verpleegkundigen, maatschappelijk werkers, psychiaters en psychologen. De kindcheck houdt in dat de professional in contacten met volwassen cliënten nagaat of er kinderen in het gezin zijn en inschat of zij veilig zijn. Men doet dit bijvoorbeeld bij volwassen cliënten met ernstige psychische problemen of drugs- of alcoholverslaving. Of bij cliënten die een partner hebben die geweld gebruikt.

Zijn er twijfels over de veiligheid van de kinderen? Dan worden de stappen van de meldcode doorlopen. Eerst wordt vastgelegd welke signalen bij de ouder aanleiding geven tot twijfel over de veiligheid van de kinderen. Daarna worden de verdere stappen van de meldcode doorlopen die ervoor zorgen dat er ook verder onderzoek plaatsvindt en dat er, zo nodig, passende hulp komt (Zie JGZ Richtlijn Kindermishandeling) [LINK].

De kindcheck dient niet alleen uitgevoerd te worden door de JGZ, maar ook andere professionals kunnen een beroep doen op de JGZ wanneer er twijfels zijn over de veiligheid van een kind. Het is belangrijk dat de deze professionals weten dat zij de JGZ kunnen raadplegen.

Jeugd-GGZ

De Jeugd-GGZ (Geestelijke Gezondheidszorg) diagnosticeert en biedt hulp aan kinderen en jongeren van 0 tot 18 jaar, met psychiatrische of psychosociale klachten die zodanig zijn dat zij daardoor in hun ontwikkeling worden bedreigd. Dit kan intramuraal of ambulant zijn of via een vrijgevestigde psycholoog of –psychiater, (ortho)pedagoog – als basis- of gespecialiseerde Jeugd-GGZ.

De beoordeling van de psychische gesteldheid van jeugdigen moet uitgevoerd worden door een (GGZ-) deskundige. Toeleiding naar de Jeugd-GGZ valt onder verantwoordelijkheid van de gemeente, op lokaal niveau zijn hierover afspraken gemaakt. De jeugdarts of verpleegkundig specialist (en huisarts) kunnen direct verwijzen naar de Jeugd-GGZ (Jeugdwet, 2015).

Andere professionals

Ten slotte dient de JGZ te investeren in de samenwerking met de volgende instellingen.

  • Algemeen Maatschappelijk Werk (schuldhulpverlening, relatieproblemen, huisvestingsproblemen, werk en inkomen);
  • Volwassenen GGZ en psychiatrie, waaronder verslavingszorg;
  • Maatschappelijke Opvang/Vrouwenopvang (Blijf van m’n Lijf);
  • Paramedici zoals logopediste, fysiotherapeut etc;
  • Medisch Specialisten.

Samenwerking kost tijd: men moeten rekenen op een ontwikkelingstijd van tien tot vijftien jaar om te komen tot succesvolle samenwerkingsverbanden (Ten Berge et al., 2012). Dat vraagt om structurele lange termijn investering in de onderlinge relaties. Dit kan echter op gespannen voet staan met de werkvloer waar op korte termijn gehandeld en besloten moet worden. Daardoor kan de gewoonte ontstaan om autonoom handelen. Besteed daarom blijvend aandacht aan de samenwerking, zowel op bestuurlijk, managementniveau als tussen individuele professionals.

Gegevensuitwisseling in samenwerkingsverbanden - privacywetgeving

Het uitwisselen van medische gegevens in samenwerkingsverbanden voor zorgprofessionals wordt bepaald door regels uit het gezondheidsrecht. In overlegsituaties bijvoorbeeld in sociale wijkteams is het vaak nodig dat er gegevens over patiënten en cliënten uitgewisseld worden. Een zorgprofessional met een beroepsgeheim (zwijgplicht) mag zijn geheimhoudingsplicht doorbreken met toestemming van de patiënt. Voor zorgverleners die rechtstreeks bij de directe behandeling van de patiënt zijn betrokken geldt dat geen toestemming is vereist. Wel geldt de eis dat alleen die informatie verstrekt mag worden die noodzakelijk is om de vereiste taken uit te kunnen voeren. Overige legitieme redenen om het beroepsgeheim te mogen doorbreken zijn: een wettelijke verplichting (denk aan melding dwangbehandeling) of conflict van plichten (zorgprofessional kan ernstige schade aan de patiënt of aan een ander voorkomen door informatie aan een derde te verschaffen). Voor meer informatie: zie Wegwijzer beroepsgeheim in samenwerkingsverbanden (NVO, 2014).


Pagina als PDF