Richtlijn: Taalontwikkeling (2018)

Afwijkende taalontwikkeling

Kinderen bij wie de taalontwikkeling achterblijft bij leeftijdsgenoten hebben een taalachterstand. Aanwijzingen voor een taalachterstand kunnen zich al voordoen op jonge leeftijd, bijvoorbeeld een baby die weinig brabbelt. Een taalachterstand kan worden veroorzaakt door een stoornis bij het kind of door onvoldoende taalaanbod uit de omgeving. Men spreekt dan respectievelijk van een taalontwikkelingsstoornis (TOS) of een taalontwikkelingsachterstand (TOA). Ook een combinatie is mogelijk.

Een taalontwikkelingsstoornis (TOS) kenmerkt zich door een achterblijvende én afwijkende taalontwikkeling. De oorzaak van TOS ligt in een neurobiologisch defect, er is geen duidelijke verklaring vanuit een afwijkend verloop van de (zintuiglijke) ontwikkeling van het kind of vanuit onvoldoende taalaanbod (Gerrits, 2017). TOS wordt in de literatuur ook wel aangeduid als een ‘primaire –‘ of ‘specifieke taalontwikkelingsstoornis’ .

Wanneer de achterblijvende taalontwikkeling verklaard kan worden uit andere problematiek bij het kind, zoals de aanwezigheid van een ontwikkelingsachterstand, van een autismespectrumstoornis (ASS) of van een gehoorprobleem, spreken we van een ‘secundaire –‘ of ‘niet specifieke taalontwikkelingsstoornis’ (zie de JGZ-richtlijnen ‘Autismespectrumstoornissen’ en ‘Vroegtijdige opsporing van gehoorverlies bij kinderen en jongeren (0-18 jaar)’).

Onder een taalontwikkelingsachterstand (TOA) wordt verstaan: een achterblijvende taalontwikkeling als gevolg van onvoldoende (kwalitatief) taalaanbod vanuit de omgeving (ofwel een ‘blootstellingsachterstand’). Zo hebben kinderen uit gezinnen waar thuis een andere taal dan Nederlands wordt gesproken vaak een blootstellingsachterstand in het Nederlands. De thuistaal is dan wel goed ontwikkeld. TOA kan voorkomen bij kinderen in hun thuistaal (ook bij kinderen waarvan de thuistaal Nederlands is) als het taalaanbod ontoereikend is en/of als de kwaliteit van het taalaanbod onvoldoende is.

Taalontwikkelingsstoornis (TOS)

Voor de beschrijving van de taalontwikkeling van kinderen met TOS is gebruik gemaakt van het boek ‘Kinderen met specifieke taalstoornissen’ (Burger, 2012).

Oorzaak

Hoewel de precieze oorzaak van TOS onduidelijk is, zijn er steeds meer aanwijzingen dat genetische factoren (o.a. Graham 2013) en afwijkingen in de hersenen (o.a. Badcock, 2012) een rol spelen.

Symptomen

Symptomen kunnen liggen op het gebied van het taalbegrip en de taalproductie, de klankontwikkeling (‘fonologie’), grammatica, woordenschat of het feitelijk gebruik van taal (‘pragmatiek’). In Tabel 1.1 worden de mogelijke talige symptomen van TOS besproken. Kinderen met TOS kunnen alle symptomen hebben, maar ook één of enkele symptomen.

Tabel 1.1.  Beschrijving van de verschillende taalgebieden en mogelijke problemen die daarbij kunnen optreden (Luinge, 2015).

Taalgebied Betekenis Mogelijke problemen
Fonetiek (vorming van klanken) Binnen de fonetiek wordt onderzocht hoe bijvoorbeeld de klank /p/ wordt gevormd (articulatie), uit welke eigenschappen de /p/ bestaat (luidheid, frequentie) en hoe deze klank wordt waargenomen door het oor. Fonologische problemen kunnen bestaan uit het weglaten van klanken (bijv. wielen→ielen) of het verwisselen van klanken (bijv. pappa→paffa). De fonologische ontwikkeling hangt samen met de semantische ontwikkeling. Kinderen leren fonemen namelijk te onderscheiden op woordniveau.
Fonologie (klankleer) De fonologie beschrijft welke spraakklanken in een taal onderscheiden worden, hoe deze met elkaar kunnen worden gecombineerd en welke processen daarmee samenhangen. Belangrijke vragen zijn hoe een kind de spraakklanken en klankpatronen leert die betekenis-onderscheidend zijn in de moedertaal en hoe klanken elkaar kunnen beïnvloeden.
Foneem (klank)* Een foneem is een klank met een betekenis onderscheidende functie in de taal zoals de ‘p’ en de ‘d’ in  /pak/ en /dak/.
Semantiek (betekenisleer) Binnen de semantiek wordt onder andere onderzoek gedaan naar de passieve en actieve woordenschat, hoe kinderen woorden leren, de betekenis ervan ontdekken en dat opslaan in het brein (ook wel het mentale lexicon genoemd). Om een woord te leren, moet een kind zowel de klankcombinatie als de betekenis van dat woord leren. De woordvormen worden als klankcombinaties die vaak in de taal voorkomen, opgeslagen. Dat is efficiënter dan van ieder woord apart de woordvorm op te slaan. Kinderen met semantische stoornissen hebben moeite met het leggen of opslaan van verbanden tussen woordvormen en betekenissen. Ook hebben kinderen soms moeite met het ophalen van het juiste woord uit hun mentale lexicon. Voor kinderen met semantische stoornissen is het gebruik van werkwoorden (geven, krijgen) lastiger dan het gebruik van zelfstandige naamwoorden (bal, jas). Het gebruiken van werkwoorden kost namelijk meer geheugencapaciteit, omdat naast het werkwoord, ook rekening gehouden moet worden met de mensen of objecten in een zin. Bij kinderen met semantische stoornissen groeit de woordenschat  langzamer dan die van kinderen met een normale ontwikkeling.
Syntaxis (zinsleer) Syntaxis is het onderdeel van de grammatica waarin woorden tot woordgroepen en zinnen worden gerangschikt. Kinderen met morfosyntactische stoornissen maken kortere zinnen, gebruiken minder zelfstandige werkwoorden en hebben moeite met het verbuigen of vervoegen van een zin.
Morfologie (woordvorming) De morfologie is de studie naar kleine stukjes (morfemen) waaruit woorden kunnen worden opgebouwd.
Pragmatiek (taalgebruik) Hierbij gaat het over de regels die nodig zijn voor het gebruiken van taal in sociale situaties Kinderen met pragmatische problemen kunnen bijvoorbeeld problemen hebben met het begrijpen en het voeren van gesprekken en het begrijpen en toepassen van taalstructuren.
* Voor de volledigheid toegevoegd, in de richtlijn blijft dit onderdeel buiten beschouwing.

Epidemiologie

In de literatuur worden prevalenties van TOS vermeld van tussen de 5% en 12% bij kinderen in de leeftijd van nul tot zeven jaar, waarbij TOS vaker voorkomt bij jongens dan bij meisjes (Law, 2000; Tomblin, 1997; Shriberg, 1999). Factoren die geassocieerd worden met een verhoogd risico op TOS zijn: een positieve familieanamnese, een lage sociale status van de ouders en ongunstige perinatale factoren zoals prematuriteit, laag geboortegewicht en complicaties bij geboorte. Er zijn in de literatuur aanwijzingen voor een samenhang van TOS met ontwikkelingsproblemen in andere domeinen, met name met dyslexie, ASS, ADHD en problematiek op het terrein van de cognitieve en motorische ontwikkeling.

Overigens hebben kinderen die meertalig worden opgevoed een even grote kans op  het ontwikkelen van TOS als ééntalige opgevoede kinderen. Zie verder Thema 2: Risicofactoren.

Prognose

Taalproblemen bij kinderen met TOS zijn hardnekkig; driekwart van de vijfjarigen met TOS heeft op 12-jarige leeftijd nog steeds problemen (Tomblin, 2003). De kans dat de problemen aanhouden is onafhankelijk van factoren als opleiding van de moeder, sociale status van het gezin en of het kind thuis wordt voorgelezen (Zubrick, 2015). Het verloop is wel beïnvloedbaar door therapie.

Gevolgen

Kinderen met TOS ondervinden vaker problemen in het dagelijks functioneren dan kinderen zonder TOS (Bronkhorst, 2011; Wiefferink, 2012). Begrijpen, spreken, contact maken en denken beïnvloeden elkaar voortdurend. Taalstoornissen kunnen de ouder-kindrelatie in negatieve zin veranderen en tot opvoedingsproblemen leiden. Taal is ook een belangrijk instrument voor het aangaan en continueren van andere sociale relaties, zoals vriendschappen. Vrienden besteden een groot deel van hun tijd samen aan praten met elkaar. Problemen in de taalontwikkeling kunnen leiden tot onbegrip en lagere kwaliteit van de vriendschap. Kinderen en adolescenten met TOS ervaren een lagere acceptatie, hebben minder vriendschappen, worden vaker gepest en zijn vaker angstig dan leeftijdsgenoten zonder TOS (o.a. Lindsay, 2007; Durkin, 2010). Dit begint al op zeer jonge leeftijd: al op driejarige leeftijd mijden leeftijdsgenootjes zonder taalproblemen verbale interacties met kinderen met TOS (Hadley, 1991).  Kinderen met hardnekkige taalstoornissen hebben bovendien meer risico op het ontwikkelen van psychische stoornissen (o.a. depressie, angststoornis, sociale fobie) (o.a. Conti-Ramsden, 2013).

Een taalachterstand op jonge leeftijd kan gevolgen hebben voor het maatschappelijk functioneren op volwassen leeftijd; het taalniveau bepaalt mede het schoolsucces en daarmee iemands positie in de maatschappij. Iemand die de taal onvoldoende beheerst om goed te leren lezen en schrijven, blijft laaggeletterd. Voor deze mensen is het moeilijk om talige informatie te begrijpen. Volwassenen met TOS hebben vaker een lager opleidingsniveau, zijn vaker werkloos, hebben vaker een sociale fobie en wonen vaker bij hun ouders (Clegg, 2005; Beitchman, 2001; Schoon, 2010; Brownlie, 2004, 2007; Johnson, 2010).

Taalontwikkelingsachterstand (TOA)

TOA komt volgens deskundigen in Nederland voor bij ongeveer 25% van de kinderen. TOA kenmerkt zich door een langzame of vertraagde ontwikkeling van de taal. Het kind gebruikt taal die niet passend is bij de leeftijd maar hoort bij jongere kinderen. Dit in tegenstelling tot TOS waarbij de taalontwikkeling ook kwalitatief anders verloopt. Kinderen met TOA kunnen niet optimaal profiteren van het onderwijsaanbod en hun prestaties blijven achter. TOA heeft een goede prognose als het taalaanbod verbetert. Overlap met de groep kinderen van ouders met (zeer) beperkte gezondheidsvaardigheden (in Nederland ruim een kwart van de volwassen populatie) is echter groot.

Tabel 1.2: Kenmerken van TOS en TOA

TOS TOA
Oorzaak Een neurobiologisch defect bij het kind zelf. Persistente taalproblemen in de familie vergroten de kans op TOS (zie Thema 2) Onvoldoende (kwalitatief) taalaanbod vanuit de omgeving
Symptomen Problemen kunnen liggen op het gebied van het taalbegrip en de taalproductie, de klankontwikkeling (‘fonologie’), de grammatica, de woordenschat of het feitelijk gebruik van taal (‘pragmatiek’) (zie tabel 1.1). Kinderen met TOS kunnen alle symptomen hebben, maar ook één of enkele symptomen Kenmerkt zich door langzame of vertraagde ontwikkeling van de taal
Prevalentie Komt voor bij naar schatting 5 tot 12% van de kinderen tot 7 jaar oud Bij ongeveer 25% van de kinderen in Nederland
Prognose

Taalproblemen zijn hardnekkig. Negatieve gevolgen voor:

  • ouder-kind relatie en andere sociale relaties
  • sociale acceptatie
  • risico op  depressie, angststoornis, sociale fobie
  • schoolsucces en maatschappelijk functioneren
Goede prognose als het taalaanbod verbetert

Bekijk de referenties van thema 1, of lees verder in Thema 2.


Pagina als PDF