Richtlijn: Overgewicht (2012)

Onderbouwing

Uitgangsvragen

Voor het ontwikkelen van de richtlijn zijn uitgangsvragen geformuleerd. Deze uitgangsvragen zijn een zo goed mogelijke weergave van de belangrijkste bestaande knelpunten binnen de JGZ bij de aanpak van overgewicht bij kinderen.

  • Welke meetmethoden bestaan er voor het vaststellen van overgewicht bij 0- tot 19–jarigen?
  • Welke metingen (waaronder het meten van de bloeddruk en het bepalen van glucose en vetten in het bloed) hebben welke toegevoegde waarde bij kinderen in relatie tot het signaleren of behandelen van overgewicht?

Bij de beantwoording van deze uitgangsvragen wordt rekening gehouden met de leeftijd van het kind en de sociaaleconomische positie en etnische achtergrond van het gezin. Daarnaast worden bij de beantwoording de ongewenste effecten meegewogen. De resultaten worden waar mogelijk opgesplitst in korte- en langetermijneffecten.

Conclusies

Niveau van bewijs

Conclusie

Literatuur

Niveau 2

De antropometrische meetmethoden, gewicht- en lengtemeting zijn op uniforme wijze in de jeugdgezondheidszorg goed uitvoerbaar. De uit deze metingen afgeleide body mass index (BMI) is redelijk betrouwbaar als meting om overgewicht bij kinderen van 2-19 jaar vast te stellen. Door gebrek aan normaalwaarden voor BMI voor kinderen onder de 2 jaar volstaat het bepalen van gewicht naar lengte.

Voor adolescenten is, naast de BMI om overgewicht vast te stellen, de middelomtrek een goede voorspeller voor het risico op comorbiditeit.

B (Cole et al. 2000; Fredriks et al. 2005)

Niveau 4

De klinische blik, met als criteria puberteitsstadium, vetverdeling, gespierdheid en et- niciteit kan bij grenswaarden van BMI (normaal gewicht overgewicht) nader uitsluitsel geven.

D Mening van de werkgroep

Niveau 3

Niet-antropometrische meetmethoden zoals onderwatermeting, de dual energy X-ray absorbtiometry-scan (DEXA-scan) en MRI zijn betrouwbare methoden om het vetge- halte bij kinderen te bepalen voor wetenschappelijk onderzoek.

C (Cole and Rolland-Cachera, 2002; Lobstein and Frelut, 2003)

Antropometrische meetmethoden
Onder antropometrische meetmethoden vallen gewicht-, lengte-, huidplooi- en omtrek- metingen. Deze metingen hebben een hoge correlatie met vetgehalte, maar meten niet alleen vetmassa. In 'meten van lengte en gewicht' worden de uitvoering en interpretatie van gewicht- en lengtemetingen in detail beschreven (Talma et al. 2010). De aanbevolen standaardmeetmomenten van gewicht en lengte in de JGZ zijn:

Tabel 3.1: De aanbevolen standaardmeetmomenten van gewicht en lengte.

Leeftijd Contactmoment
0-1 jaar 1x per 2-3 maanden
2-4 jaar 1x per jaar
5-6 jaar eenmalig
10-11 jaar eenmalig
13-14 jaar eenmalig

Gewicht en lengte worden in groeidiagrammen specifiek voor geslacht en leeftijd (0-4 jaar en 1-21 jaar) ingevuld (Talma et al. 2010). Voor kinderen van Turkse en Marokkaanse afkomst zijn specifieke groeidiagrammen, deze worden gebruikt bij twijfel of de lengtegroei binnen de normen valt. De gewicht-naar-lengtegroeidiagrammen (0-4 jaar en 1-21 jaar) zijn normatief, dat wil zeggen in deze diagrammen wordt gebruik gemaakt van het gewicht van kinderen van vóór de obesitas-epidemie (zie definitie overgewicht). De groeidiagrammen staan in 'meten van lengte en gewicht'. Een overzicht van de antropometrische meetmethoden staat in tabel 3.3.

Kinderen 2-19 jaar
Op dit moment is BMI bij kinderen van 2-19 jaar de beste maat om het gewicht te inter- preteren, met internationaal geaccepteerde leeftijds- en geslachtsspecifieke afkapwaarden, tabel 3.2 (Cole et al. 2000). In de BMI-diagrammen zijn de internationale afkapwaarden voor normaal gewicht, overgewicht en obesitas weergegeven. Het BMI-diagram is normatief. Dit betekent dat het diagram niet de gewichtsverdeling van de huidige Nederlandse jeugd weergeeft, maar aangeeft wat gezond gewicht is. Er is gekozen voor een normatief BMI-diagram om te voorkomen dat de referentielijnen omhoog schuiven door het zwaarder worden van de populatie Bij afwezigheid van het Digitaal Dossier of een computerapplicatie om de BMI te berekenen, wordt alleen bij kinderen met een gewicht naar lengte ≥ +1 SDS de body mass index (BMI) berekend. BMI = gewicht (kg)/lengte x lengte (m2). Kinderen met een gewicht naar lengte in de groeicurve < +1 SDS hebben zelden overgewicht.

Kinderen 0-2 jaar
De internationale criteria voor overgewicht gelden voor kinderen vanaf 2 jaar, voor jongere kinderen zijn deze criteria nog niet beschikbaar. Recent zijn door de WHO wel nieuwe groeidiagrammen gepresenteerd voor 0- tot 5-jarigen, gebaseerd op 6 internationale studies onder kinderen die borstvoeding hebben gekregen en van wie de moeders niet rookten. Er dient nog nader onderzocht te worden of deze groeidiagrammen te extrapoleren zijn naar de Nederlandse populatie en of met deze gegevens BMI-criteria voor 0- tot 2-jarigen ontwik- keld kunnen worden. Voor het vaststellen van overgewicht bij kinderen < 2 jaar wordt daarom voorlopig nog de voorkeur gegeven aan het gewicht-naar-lengtegroeidiagram (overgewicht ≥ +1 SDS en obesitas ≥ +2 SDS).

Tabel 3.2: Overzicht antropometrische meetmethoden.

 

Betrouwbaarheid van de meting (gebaseerd op meting van visceraal vet)

Kindvriendelijkheid

Bruikbaarheid JGZ

lengte/gewicht/leeftijd

+/-

goed

+

BMI (kg/m2)*

+/-

goed

+

Ponderal index (kg/m3)

+/-

goed

+/-

middelomtrekmeting**

+/-?

goed

+

huidplooimeting

+/-?

matig

+/-

* Bij overgewicht minder betrouwbaar dan bij obesitas. ** Bij adolescenten +.
- niet betrouwbaar, +/- matig betrouwbaar, + betrouwbaar

De BMI correleert echter niet altijd met het percentage lichaamsvet (Ellis et al. 1999). Met name bij adolescente jongens is het verband tussen lichaamsvet en BMI zwak (Deurenberg et al. 1991). Om het aantal fout-negatieven en fout-positieven op grond van de BMI-criteria te minimaliseren, is in het Signaleringsprotocol voor overgewicht binnen de jeugdgezondheidszorg in Nederland de klinische blik toegevoegd voor kinderen met een BMI op de grens tussen normaal gewicht en overgewicht (Bulk-Bunschoten et al. 2004). Deze klinische blik is explicieter gemaakt met de vier criteria: lichaamsbouw, etniciteit, puberteit en vetverdeling. Duidelijke afkappunten zijn bij deze criteria niet aan te geven, waardoor de klinische blik subjectief blijft. Uit het onderzoek naar gebruik van het Overbruggingsplan in Amsterdam blijkt dat er een grote discrepantie is tussen wat JGZ-medewerkers waarnemen en het daadwerkelijke gewicht van de kinderen (Booij, 2010). Dit betekent dat herhaalde training en deskundigheidsbevordering van JGZ-medewerkers noodzakelijk is.

Zelf rapporteren van gewicht en lengte door brugklassers is geen goed meetinstrument voor kinderen met overgewicht. In een Nederlandse studie zou 25% van de kinderen met overgewicht hiermee niet geïdentificeerd worden (Jansen et al. 2006).

Tabel 3.3: BMI-afkappunten (kg/m2) voor overgewicht en obesitas voor jongens en meisjes (cole 2000).

 

Jongens

Meisjes

Leeftijd (jaar)

Overgewicht (kg/m2)

Obesitas (kg/m2)

Overgewicht (kg/m2)

Obesitas (kg/m2)

2

18,4

20,1

18,0

19,8

3

17,9

19,6

17,6

19,4

4

17,6

19,3

17,3

19,2

5

17,4

19,3

17,2

19,2

6

17,6

19,8

17,3

19,7

7

17,9

20,6

17,8

20,5

8

18,4

21,6

18,4

21,6

9

19,1

22,7

19,1

22,8

10

19,8 24,0 19,9 24,1

11

20,6 25,1 20,7 25,4

12

21,2 26,0 21,7 26,7

13

21,9 26,8 22,6 27,8

14

22,6 27,6 23,3 28,6

15

23,3 28,3 23,9 29,1

16

23,9 28,9 24,4 29,4

17

24,5 29,4 24,7 29,7

18

25,0 30,0 25,0 30,0

Huidplooimetingen
Huidplooimetingen zijn tijdrovend en de interobserver-reproduceerbaarheid is gering. Bovendien is niet duidelijk welke huidplooimaat of quotiënt van huidplooimaten de beste correlatie vertoont met de hoeveelheid vet.

Middelomtrekmeting
De uitvoering van de middelomtrekmeting is lastig omdat bij een staand kind gemeten moet worden aan het eind van een normale uitademing. Dit maakt dat de betrouwbaarheid van de meting gering is. Er wordt gemeten rond de taille, tussen de onderzijde van de ribbenboog en de bovenzijde van de bekkenkam. Het kind wordt gevraagd uit te ademen ter voorkoming van het inhouden van de buik. Aan het eind van een normale uitademing wordt de buikomvang gemeten. De buikomvang wordt op 1 mm nauwkeurig afgelezen (Fredriks et al. 2005). Er zijn geslachts- en leeftijdsafhankelijke waarden voor de middelomtrek van Nederlandse kinderen (Fredriks et al. 2005). Afkapwaarden voor overgewicht (+1,3 SDS) en obesitas (+2,3 SDS) zijn voorgesteld (Talma et al. 2010). Er is echter relatief weinig bekend over hoe deze afkappunten zich verhouden tot de gouden standaard (dual energy X-ray absorptiometrie (DEXA), zie niet-antropometrische meetmethoden). Bij adolescenten is de middelomtrek daarentegen wel eenvoudig te meten. Bij volwassenen is middelomtrekmeting zelfs de beste maat voor de hoeveelheid abdominaal vet (visceraal en subcutaan) en voorspelt cardiovasculair risico beter dan de BMI. Grenswaarden voor een verhoogd risico op metabole complicaties liggen bij volwassen mannen op ≥ 102 cm en bij vrouwen op ≥ 88 cm (Lean et al. 1995; WHO, 2006). De middelomtrek kan daarbij goed gebruikt worden voor het monitoren van het effect van een interventie bij adolescenten.

Ponderal Index
De Ponderal Index (PI, gewicht in kg/lengte in m3) is een maat die in het verleden gebruikt werd bij pasgeborenen om juist dunne kinderen te onderscheiden. Het bepalen van de BMI of PI bij de geboorte heeft echter geen voordeel boven het gebruikelijke geboortegewicht (Tamim et al. 2004).

Niet-antropometrische meetmethoden
Tot de niet-antropometrische meetmethoden behoren de onderwaterweging, dual energy X-ray absorptiometrie-meting (DEXA-meting), magnetic resonance imaging (MRI), air displacement plethysmography (ADP), deuterium oxide dilutie (DOD) en bio-elektrische weerstandanalyse (BIA). Deze methoden zijn valide (goede sensitiviteit, specificiteit en goede referentiewaarden) en zijn reproduceerbaar (lage intra- en interobservervariatie) en dus geschikt om de hoeveelheid of het percentage lichaamsvet te meten (Davies et al. 1995; Deurenberg and Yap, 1999; Elia and Ward, 1999; Ellis, 2000; Himes, 2009; Lee et al. 2008; Lobstein and Frelut, 2003). Voor de dagelijkse praktijk van de JGZ is het meten van het vetpercentage echter niet praktisch. Het kan wel gebruikt worden voor weten- schappelijk onderzoek.

 

Betrouwbaarheid van de meting (gebaseerd op meting van visceraal vet)

Kindvriendelijkheid

Bruikbaarheid JGZ

Onderwaterweging

+

slecht

-

DEXA-scan

+

slecht

-

MRI

+

slecht

-

ADP

+/- 

slecht

-

BIA

+/- ?

goed

?

DOD

+?

voldoende

-

DEXA (dual energy X-ray absorptiometrie), MRI (magnetic resonance imaging), ADP (air displacement plethysmography), BIA (bio-elektrische weerstandanalyse), DOD (deuterium oxide dilutie). - niet betrouwbaar, +/- matig betrouwbaar, + betrouwbaar

Comorbiditeit
Door de overgewicht- en obesitas-epidemie wordt hypertensie in toenemende mate  bij kinderen gezien. 4 tot 13% van de kinderen met overgewicht en 11 tot 28% van de kinderen met obesitas hebben hypertensie. Vroegtijdig opsporen van hypertensie bij kinderen is belangrijk zodat behandeling kan worden ingesteld om cardiovasculaire schade te beperken. Daarom wordt geadviseerd om bij kinderen vanaf 5 jaar met over- gewicht de bloeddruk (zie Lichamelijk onderzoek bij overgewicht) te meten. Het is nog niet bekend of het bepalen van glucose en vetspectrum in het bloed toegevoegde waarde heeft bij kinderen in relatie tot het signaleren of behandelen van overgewicht.

Referenties


Pagina als PDF