In 2011 (laatst bekende cijfers) werd naar schatting in 16% van de Nederlands-Vlaamse gezinnen meer dan 1 taal gesproken. Naast het Nederlands werd thuis in de meeste gevallen 1 of meer andere westerse talen gesproken (68%), veel meer dan 1 of meer niet-westerse talen (19%)([69]). Kinderen leren dan meerdere talen naast elkaar (simultane taalverwerving) of de talen worden ná elkaar geleerd (successieve taalverwerving).
Simultane taalverwerving doet zich voor in gezinnen waarin beide ouders een verschillende moedertaal hebben die ze allebei met hun kinderen spreken. Wanneer een kind vanaf de geboorte voldoende taalaanbod krijgt in de talen waarmee het opgroeit, verloopt de ontwikkeling vrijwel gelijk aan die van ééntalige kinderen.
Een veelvoorkomende vorm van successieve taalverwerving is die van het migrantengezin: beide ouders komen als migrant naar Nederland toe en zullen het Nederlands niet altijd even goed leren beheersen. In de regel zullen kinderen in een migrantengezin starten met het verwerven van de taal van hun ouders en pas later de Nederlandse taal aanleren.
Samenvatting en conclusie wetenschappelijk bewijs
Figuur 1.1. (sectie 2.1.1) laat zien wanneer welke mijlpaal door respectievelijk 10%, 50% en 90% van de kinderen bereikt wordt. Zo wordt mijlpaal 5, die de productie van tweewoordzinnen aangeeft, door 90% van de kinderen bereikt tussen de 15 en 25 maanden.