4.1 Uitwerking adviezen

JGZ richtlijn Voorkeurshouding en schedelvervorming (2012)

Voorkeurshouding en schedelvervorming

4.1.1 Universele preventie

Door universele preventie gericht op alle (aanstaande) zuigelingen kan men de kans op het ontstaan van een schedelvervorming verminderen. Alle zorgverleners betrokken bij de verzorging en begeleiding van de jonge zuigeling, zoals verloskundigen, kraamverzorgenden, zwangerschapsgymdocenten en JGZ-medewerkers, hebben een taak in de voorlichting aan de ouders over de positionering en hantering van de baby. De voorlichting hierover start al tijdens de zwangerschap door de verloskundige en de zwangerschapsgymdocent en wordt door de verloskundige en kraamverzorgende tijdens de kraamperiode en in de periode daarna door de JGZ voortgezet. De adviezen kunnen samen met de adviezen ter preventie van wiegendood worden gegeven. 

Tijdens de zwangerschap 

In de zwangerschapsperiode worden de eerste aankopen voor de zuigeling gedaan. Ouders hebben op dit moment nog weinig kennis over voorkeurshouding en schedelvervorming. De verloskundige, de zwangerschapsgymdocent en de medewerker intake van de kraamzorg kunnen de ouders voorlichten over waarop gelet moet worden bij de aanschaf van een kinderwagen (goede vering, stevige onderlaag, mogelijkheid om vlak te liggen), autozitjes (die ook als kinderwagen dienen), commode (mogelijkheid om aan voeteneind van het kind te staan tijdens verzorging) en bed. Hierbij kan men gebruik maken van een preventiefolder die kan worden uitgereikt en wordt toegevoegd aan het kraampakket bij de eerste inschrijving. 

Tijdens de kraamperiode 

In deze periode is, naast de verloskundige, de kraamverzorgende betrokken bij het vergroten van de kennis en vaardigheden van ouders. Zij kan aandacht geven aan de positionering en hantering van de baby. De kraamverzorgende kan de adviezen inbouwen in de dagelijkse verzorging, waarbij het uitleggen, voordoen en ouders aanwijzingen geven essentieel zijn. Ter ondersteuning van de adviezen wordt aan ouders een preventiefolder uitgereikt waarin de positionerings- en hanteringsadviezen worden toegelicht. De folder wordt opgenomen in het kraamdossier of kraamboek. De informatie is dan altijd terug te vinden door ouders en te gebruiken als naslagwerk. 

De verloskundige en kraamverzorgende kunnen actief signaleren of de adviezen zijn begrepen, of het ouders lukt om deze toe te passen en of een voorkeurshouding aanwezig is of ontstaat. In het kraamdossier kan worden genoteerd of het kind al een voorkeurshouding heeft en, zo ja, naar welke kant en welke adviezen gegeven zijn. 

Tijdens de zuigelingentijd 

Na de kraamperiode wordt door de jeugdverpleegkundige bij het eerste huisbezoek actief gelet op een eventuele voorkeurshouding en/of schedelvervorming en voorlichting gegeven over het positioneren en hanteren. 

Verder vindt de voorlichting door de jeugdarts en jeugdverpleegkundige plaats tijdens alle reguliere JGZ contactmomenten in het eerste half jaar of tijdens een extra consult of een huisbezoek op indicatie door de jeugdverpleegkundige. 

Zo nodig plant de JGZ een huisbezoek of consult op indicatie in de eerste drie levens maanden om te beoordelen of de positionerings- en hanteringsadviezen op de juiste wijze worden toegepast. 

Voorlichting 

Centraal in de voorlichting staan de positionering en hantering van de jonge zuigeling. De adviezen zijn uitgewerkt in de preventiefolder. De adviezen hiervoor worden op verschillende momenten van de dag toegepast, namelijk bij het voeden, het wakker zijn en het slapen in bed (zie paragraaf 6.6). Doel van de voorlichting is het bewerkstelligen van variatie in positionering en hantering bij de verzorging en het stimuleren van een gevarieerd bewegingspatroon. Het niet uitvoeren van preventieve adviezen en/of het ‘niet op de buik kunnen/willen neerleggen’ moet leiden tot extra alertheid bij de JGZ-medewerker en tot intensievere voorlichting (eventueel met huisbezoek). 

De adviezen worden afgestemd op de wensen en mogelijkheden van de ouders. Verder wordt bij de voorlichting aandacht besteed aan het hele proces van voorlichten: informatie –instructie – voordoen – zelf doen – goed gedrag bekrachtigen – evalueren en bijstellen. De positionerings- en hanteringsadviezen zijn als volgt: 

Bij het wakker zijn: 

  • Op de buik draaien kan ook bij het uit- en aankleden en na het verschonen op het aankleedkussen. Leg de baby dan een paar minuten op de buik of op de zij, eventueel om zijn kleren dicht te knopen. 
  • Draai bij het aan- en uitkleden de baby bij voorkeur van de ene zijde naar de andere zijde, in plaats van de baby aan de benen omhoog te tillen. Ook kan het aankleedkussen zo neergelegd worden dat de baby met de voeten naar de ouder of verzorger toe ligt en niet van één zijde benaderd wordt. 
  • Leg de baby al vroeg, onder toezicht van de ouder of verzorger, meerdere keren per dag op de buik. Op de buik liggen vindt de baby niet altijd meteen leuk, hij moet hieraan wennen. Als hij gaat huilen, moet hij niet te snel weer op de rug gedraaid worden. Afleiding en zachtjes wiegen via de romp kalmeren de baby. 
  • Maak er een samenspel van door bijvoorbeeld een speeltje (met of zonder geluid) voor of naast zijn hoofd te bewegen. Probeer de baby vaker, maar kort op de buik te leggen. Na een tijdje gaat het spelen op de buik erbij horen. 
  • Maak het de baby makkelijker om zijn hoofd op te tillen door met uw hand op zijn billen te duwen, hem met zijn armen naar voren te leggen zodat hij op zijn ellebogen kan steunen en een opgerolde handdoek onder zijn borstkas en oksels te leggen. Hierdoor zullen zijn nekspieren verstevigen en kan hij zijn hoofd optillen en naar alle kanten kijken. 
  • Het tijdens het spelen in slaap vallen op de buik moet worden voorkomen. De baby moet voordat hij in slaap valt weer op de rug liggen (gelegd worden), zodat hij gewend blijft aan het slapen op de rug. 
  • Gebruik als de baby wat ouder is voor wakkere periodes bij voorkeur de box en zo min mogelijk een autostoeltje of ander stoeltje, want dit laat weinig ruimte voor gevarieerd bewegen. Hang eventueel een mobiel op navelhoogte en afwisselend wat meer naar rechts of links, zodat de baby gestimuleerd wordt zijn hoofd naar verschillende richtingen te draaien. 

Bij het voeden: 

  • Bij borstvoeding wordt vanzelf regelmatig van positie gewisseld, aangezien de baby afwisselend aan de rechter- en linkerborst wordt gevoed. Houd bij flesvoeding de baby afwisselend vast op de rechter- en linkerarm. 
  • Ook kan bij flesvoeding de baby recht voor de ouder op de bovenbenen gelegd worden (met het hoofd op de knieën). De voeten van de ouder kunnen hierbij op een steuntje worden gezet. Hierbij gaat het erom dat de zuigeling ervaart hoe het is om recht te liggen. 

Bij het slapen: 

  • De baby dient, als hij niet onder toezicht is, op de rug te liggen, zowel tijdens het slapen als tijdens de wakkere periodes, ter preventie van wiegendood. 
  • Draai het hoofd afwisselend per slaap naar links en naar rechts (op het rechter- en linkerachterhoofd. 
  • Verander van tijd tot tijd het oriëntatiepunt van het kind in de kinderkamer door het bed te draaien of door het andersom op te maken. Het oriëntatiepunt is meestal het raam of de deur van de kamer. Baby’s kijken graag naar het licht.

 

4.1.2 Selectieve preventie

Bij selectieve preventie wordt extra aandacht besteed aan kinderen behorend tot specifieke risicogroepen. Bij kinderen van moeders met een laag opleidingsniveau (zowel met een westerse als een niet-westerse afkomst) wordt de voorlichting en advisering afgestemd op de doelgroep. 

De risicogroepen prematuren en de inactieve of zich traag ontwikkelende kinderen worden door de jeugdarts en jeugdverpleegkundige nauwlettend gevolgd, zo nodig door het inplannen van een extra consult of een huisbezoek.

Heb je vragen?

Neem voor vragen of meer informatie contact met ons op

Contact opnemen

Heb je suggesties voor verbetering van deze JGZ-richtlijn?

Geef jouw feedback