Richtlijn: Taalontwikkeling (2018)
Onderbouwing
Uitgangsvragen
- Zijn de woordenschat, grammatica, verstaanbaarheid of pragmatiek van kinderen beter als zij < preventief advies / preventieve interventie > krijgen in vergelijking met geen < preventief advies / preventieve interventie >?
- Zijn de woordenschat, grammatica, verstaanbaarheid of pragmatiek van risicokinderen of kinderen bij wie een vermoeden van taalachterstand bestaat beter als zij < preventief advies / preventieve interventie > krijgen in vergelijking met geen < preventief advies / preventieve interventie >?
- Zijn de woordenschat, grammatica en verstaanbaarheid van kinderen met een taalachterstand beter als zij < preventief advies / preventieve interventie > krijgen in vergelijking met geen < preventief advies / preventieve interventie >?
Methode
Voor de beantwoording van de uitgangsvragen is voor een gemengd evidence-based/practice-based benadering gekozen. Hiervoor is er eerst gezocht naar meta-analyses, reviews en primaire studies die betrekking hebben op preventie van taalachterstand. De gebruikte databases en de bijbehorende termen zijn te vinden in de verantwoording van deze richtlijn. Het doel van uitgangsvragen is om preventieve adviezen en interventies voor taalachterstand te inventariseren in bestaande wetenschappelijke onderzoeken te inventariseren en de resultaten van het gebruik van de gevonden adviezen en interventies te vergelijken met de situatie waarin geen advies of interventie wordt toegepast. Als relevante uitkomsten werden daarbij genomen effecten op het terrein van woordenschat, grammatica, verstaanbaarheid of pragmatiek. Zowel onderzoeken die werden uitgevoerd in de algemene populatie als onderzoeken die betrekking hebben op risicokinderen werden meegenomen. Omdat per interventie hooguit één studie van hoge kwaliteit beschikbaar was werden geen GRADE tabellen opgesteld. De studies zijn wel volgens de GRADE systematiek beoordeeld. Resultaten van het systematisch literatuuronderzoek zijn aangevuld met praktijkervaring van leden van het projectteam en de werkgroep.
Kwaliteit
Voor de beantwoording van de uitgangsvragen geven we hieronder een overzicht van het onderzoek dat gedaan is naar de effecten van algemene advisering en interventies op het gebied van taal of taal-stimuleringsprogramma’s bestemd voor de algemene populatie. Er werd één meta-analyse gevonden die effecten van interactief voorlezen op de taalontwikkeling bekijkt, één meta-analyse naar de effectiviteit van oudergerichte taalinterventie, één meta-analyse naar de effectiviteit van Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) en één naar de effectiviteit van individuele logopedie op de taalontwikkeling (respectievelijk Mol, 2008; Roberts, 2011; Fukkink, 2015; Law, 2004). Veel primaire studies zijn van buitenlandse origine waardoor niet duidelijk is in hoeverre de uitkomsten ook geldig zijn voor Nederland. De wetenschappelijke kwaliteit van de gevonden studies is bovendien doorgaans zwak: onderzoeksgroepen zijn klein (
Onderbouwing
In onderstaande tekst zijn stukken die de resultaten van onderzoek beschrijven in een kader gezet. De overige delen zijn gebaseerd op praktijkervaring van leden van het projectteam en de werkgroep.
Ouders die zich zorgen maken, bijv. over de taalontwikkeling, willen in de eerste plaats gehoord worden door de professional (zie JGZ-richtlijn Opvoedingsondersteuning). Indien mogelijk kan de JGZ zorgen wegnemen en is er ruimte voor uitleg en advies. Bij aanhoudende twijfel is stimulering van de taalontwikkeling aangewezen. In samenspraak met de ouders kan een preventief werkend logopedist worden ingeschakeld.
Voorlichting over taalontwikkeling
In de JGZ wordt met behulp van het Van Wiechenonderzoek de taalontwikkeling van alle kinderen gemonitord. Op basis van professionele observaties en wat ouders vertellen geven JGZ-professionals voorlichting aan ouders over de taalontwikkeling en hoe die normaal verloopt, zie Bijlage 7 en Thema 1: Normale en afwijkende taalontwikkeling). Voor professionals, heeft het NCJ samen met experts een schema Ontwikkelingsaspecten en Omgevingsinteractie voor baby’s (0-1 jaar) en voor peuters (2-4 jaar) ontwikkeld om ook de andere ontwikkelingsdomeinen te betrekken. Dit is te vinden op www.NCJ.nl.
De Van Wiechen filmpjes kunnen ook worden gebruikt als voorlichtingsmateriaal, waarbij ouders zelf een goede indruk kunnen krijgen van de (taal)ontwikkeling van hun kind*.
*Toevoeging 2023
Strategieën voor ouders
Voor ouders zijn er bij deze richtlijn folders met tips voor taal en voorleestips beschikbaar.
(Interactief) voorlezen
Een veel gebruikte methode om actief taalgebruik te stimuleren is interactief voorlezen. Bij interactief voorlezen speelt het kind een actievere rol in vergelijking met de traditionele, luisterende rol bij voorlezen (Huebner, 2005; Slaughter, 2007). Tijdens het interactief voorlezen creëert de ouder gesprekjes met het kind door het stellen van open vragen en door het herhalen en uitbreiden van de reacties van het kind (Lever, 2011).
Educatieve activiteiten
Praktisch gezien kan de JGZ ouders ook wijzen op mogelijkheden voor het samen kijken naar educatieve programma’s op tv en educatieve websites, gebruik luisterboeken, apps en computerspelletjes die de ouder samen met het kind kan doen, het belang van verhalen vertellen, samen luisteren naar liedjes, spelen van (woord)spelletjes etc.. Daarnaast kan aan ouders worden geadviseerd lid te worden van de lokale bibliotheek (veelal gratis voor kinderen) en kan worden gewezen op activiteiten van bijvoorbeeld de lokale bibliotheek (Boekstart/boekenpret) en van bijvoorbeeld Vluchtelingenwerk.
Ouder-kind interactie
Een veelgebruikte methode voor ouders om de actieve taal van het kind te stimuleren is de methode waarbij eerst inzicht gekregen wordt in het niveau en de interesses van het kind door het goed te volgen en rustig te kijken en te luisteren naar het kind waarna ouders zelf actief meespelen en meepraten. Ouders passen zich aan de spreekinitiatieven van het kind aan bijvoorbeeld door het na te doen (dezelfde bewegingen en geluiden maken als het kind), door te ‘vertalen’ (zeg het zoals het kind het zou zeggen als het dat kon), door woorden toe te voegen, door te praten over datgene wat het kind ziet of mee bezig is, vragen te stellen en door beurten te nemen en te geven. Taal kan dan toegevoegd worden door bijvoorbeeld ontbrekende woorden aan te bieden, foute zinsconstructies of vervoegingen van het kind goed te herhalen en zinnen langer te maken. Zie ook Tabel 4.1.
Het is verder goed te beseffen dat veel ouders met een migratieachtergrond andere opvoeddoelen kunnen hebben. Het is voor veel Arabische of Afrikaanse ouders bijvoorbeeld niet gebruikelijk om met je kind te praten. Zij vinden Nederlandse kinderen vaak te mondig en brutaal. Kinderen moeten luisteren, niet praten. In grote gezinnen zijn het verder vaak de oudste zussen die de zorg voor de jongsten overnemen. Het kan dus van belang zijn om dat aspect te betrekken in de advisering over taalstimulering.
Een tip over het aanpassen van de communicatie aan mensen met beperkte gezondheidsvaardigheden is om de ‘teach back’ methode te gebruiken: “Ik wil graag weten of ik het goed heb uitgelegd. Kunt u mij vertellen wat we net hebben afgesproken?”. Als dit consequent wordt toegepast kan door de feedback worden geleerd om bepaalde zaken anders uit te leggen of uit te vragen.
Ouderprogramma’s
In sommige gemeenten worden programma’s uitgevoerd die de taalontwikkeling van het jonge kind beogen te stimuleren:
- VoorleesExpress (van Buuren, 2011) is bestemd voor ouders en twee- tot achtjarige kinderen die moeite hebben met de Nederlandse taal en opgroeien in een taalarme thuisomgeving. Ouders worden gedurende 20 wekelijkse huisbezoeken gestimuleerd en begeleid om het voorlezen over te nemen en de taalomgeving te verrijken.
- Boekstart/boekenpret (Bon, 2004) is bedoeld voor laaggeschoolde gezinnen met een kind van drie maanden tot zes jaar waar weinig aandacht is voor (voor)lezen.
- Instapje/Opstapje/Opstap heeft een breder doel, namelijk stimulering van de cognitieve ontwikkeling bij kinderen tot zes jaar die laagopgeleide ouders hebben. Voorlezen is een belangrijk onderdeel van het programma..
Deze programma’s zijn (nog) niet aantoonbaar effectief, maar worden wel beschouwd als theoretisch goed onderbouwd*. Een programma krijgt deze classificatie als deze op z'n minst goed beschreven is en als theoretisch aannemelijk is gemaakt dat het gestelde doel met het programma kan worden bereikt.
Ook bredere opvoedingsondersteuningsprogramma’s zoals Triple P en Opvoeden & zo hebben taal- en communicatiecomponenten.
De Databank Effectieve Jeugdinterventies van het NJI biedt een actueel overzicht (www.nji.nl/jeugdinterventies > Erkende interventies).
* Om deze programma’s te identificeren is gebruik gemaakt van de Databank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugdinstituut. In die databank zijn de effectieve jeugdinterventies opgenomen, die zijn beschreven en in Nederland ingezet kunnen worden. Een programma komt in aanmerking voor opname in de databank als de interventie in theorie effectief is, dat wil zeggen: de interventie is goed beschreven en theoretisch goed onderbouwd. Een onafhankelijke commissie (Erkenningscommissie Interventies) doet op basis van Nederlands onderzoek een uitspraak over de effectiviteit van een interventie en publiceert dit op de website van het Nederlands Jeugdinstituut.
Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE)
Ouders van kinderen met een taalachterstand door onvoldoende (kwalitatief) taalaanbod uit de omgeving of een verhoogd risico daarop worden in veel gemeenten geadviseerd hun kind naar een peuterspeelzaal met VVE te laten gaan om de taalontwikkeling te stimuleren. Er zijn verschillende studies uitgevoerd naar de meerwaarde van VVE in vergelijking met reguliere kinderopvang en kleuterklassen. Een meta-analyse van 21 Nederlandse studies (Fukkink, 2015) wees uit dat, in vergelijking met reguliere kinderopvang en kleuterklassen, VVE een niet meetbaar verschil maakt voor de ontwikkeling. Beroepskrachten die met de doelgroepkinderen werken herkennen zich hier vaak niet in, zij zien wel degelijk ontwikkeling en vooruitgang.
In 2016 concludeerde staatssecretaris Dekker (ministerie van OC&W) dat VVE zinvol is, onder de voorwaarde dat de educatieve kwaliteit hoog is. Deze conclusie werd getrokken op grond van onderzoeksresultaten die er op wijzen dat kinderen met een niet-westerse achtergrond en een andere thuistaal dan het Nederlands zich iets sneller te ontwikkelen in voorzieningen die opvang bieden van hoge kwaliteit (Leseman, 2016; Veer, 2016. Zie kader hieronder); vaak zijn dit instellingen die VVE-beleid voeren. Kinderen van laagopgeleide moeders profiteerden niet van VVE (Leseman, 2016). Tegelijkertijd werd uit het onderzoek duidelijk dat de educatieve kwaliteit van VVE voor verbetering vatbaar is (Leseman, 2016; Veer, 2016). In 2016 werden daarom aanpassingen en aanscherpingen in het VVE-beleid aangekondigd (o.a. gericht op verhogen taalniveau en opleiding van pedagogisch medewerkers). Het effect van deze maatregelen is vooralsnog niet bekend.
Logopedie
Sommige gemeenten en JGZ-organisaties hebben logopedisten in dienst. Ouders die zich zorgen maken over de taalontwikkeling van hun kind kunnen door de JGZ naar een logopedist worden verwezen. Logopedisten geven voorlichting aan ouders, leerkrachten, kinderopvangmedewerkers bijvoorbeeld tijdens voorlichtingsavonden of in schoolkrantartikelen. Ook organiseren zij logopedische spreekuren bij bijv. Centra voor Jeugd en Gezin (nul- tot vierjarigen), op scholen (vier- tot 12- jarigen) en voorscholen (twee- tot vierjarigen). Wanneer er bij professionals of leerkrachten twijfel is over de taalontwikkeling dan kan in samenspraak met de ouders logopedie worden ingeschakeld. De logopedist observeert dan het kind en de interactie tussen leerkrachten/pedagogisch medewerkers en geeft daarna advies op maat aan ouders of kortdurende begeleiding. Soms besluit de logopedist samen met de ouders dat behandeling of uitgebreider onderzoek nodig is. De logopedist kan ouders dan naar het juiste vervolgtraject verwijzen.
Onderzoek naar de effectiviteit van logopedische behandeling van kinderen met TOS liet wisselende resultaten zien (zie kader).
Conclusies: Voorlichting en advies
Bewijsniveau | (Deel)onderwerp |
Laag | Er zijn in de literatuur aanwijzingen voor een positief effect van interactief voorlezen op de taalontwikkeling van 2-5 jarigen. Mol 2008. |
Laag | Uit de literatuur komst naar voren dat algemene strategieën door ouders (o.a. oogcontact, beurtnemen, herhalen wat het kind zegt) een effectieve interventie is voor kinderen (18-60 maanden) met een taalachterstand. Roberts, 2011. |
- | Programma’s als VoorleesExpress, Boekstart/boekenpret en Instapje/Opstapje/Opstap zijn (nog) niet aantoonbaar effectief. |
Laag | VVE maakt, in vergelijking met peuterspeelzalen of kleuterklassen, geen verschil voor de ontwikkeling van kinderen die hebben deelgenomen aan een VVE-programma, noch op cognitief, noch op sociaal-emotioneel vlak. Fukkink 2015. |
Bekijk de referenties van dit thema, of ga door naar de afkortingen en begrippen in deze richtlijn.