Richtlijn: Pesten (2014)

Onderbouwing

Taken JGZ-medewerkers bij preventie, signalering en aanpak van pesten
Preventie pesten tijdens contactmomenten – signalering risicofactoren
Tijdens de contactmomenten dienen JGZ-medewerkers alert te zijn op de aanwezigheid van mogelijke risicofactoren voor pesten (zie hoofdstuk 3, Risicofactoren voor pesten). De risicofactoren dienen op jonge leeftijd al aandacht te krijgen en duidelijk zichtbaar gemaakt te worden in de hele lijn van zorg JGZ 0-19 jaar. Indien risicofactoren bij het betreffende kind aanwezig zijn, dient door de JGZ-medewerker een afweging te worden gemaakt of voor het kind behoefte is aan aanvullende zorg. Dit kan bijvoorbeeld een training in sociale vaardigheden of weerbaarheid zijn – zoals de Kanjertraining.

Signalering via vragenlijsten en triage
Gezien de veranderingen binnen de JGZ, zoals flexibilisering van de werkwijze en taakherschikking, worden niet alle kinderen meer standaard op reguliere contactmomenten gezien. Bij de huidige nieuwe vormen wordt onder andere gebruikgemaakt van vragenlijsten om te monitoren hoe het met het kind gaat en of extra zorg nodig is. Het is voor het volgen van de JGZ-richtlijn Pesten belangrijk dat deze vragenlijsten items bevatten die ingaan op pesten en verwante risicofactoren. Een veel gebruikte vragenlijst is de SDQ (Strengths and Difficulties Questionnaire). Binnen de SDQ zijn meerdere vragen opgenomen die aansluiten bij het onderwerp pesten. Bijvoorbeeld het item ‘Andere kinderen of jongeren pesten of treiteren mij’ en items die meer ingaan op signalen van pesten zoals ‘Ik heb vaak hoofdpijn, buikpijn of ik ben misselijk’ of ‘Ik heb minstens één goede vriend of vriendin’. Juist omdat meerdere items gericht zijn op zowel pesten als aan pesten verwante aspecten kan ook door middel van een vragenlijst zoals de SDQ een initiële screening worden afgenomen. Veelal wordt de SDQ in de huidige praktijk al afgenomen. De antwoorden op deze items kunnen aanleiding geven om het kind uit te nodigen voor een verdiepend gesprek. In zo’n gesprek kan vervolgens een uitgebreidere anamnese plaatsvinden om te achterhalen of er sprake is van bijvoorbeeld een pestprobleem. Indien dit daadwerkelijk het geval is, kan het stappenplan zoals beschreven in het stroomschema in gang worden gezet.

Signalering pesten tijdens contactmomenten
Tijdens de contactmomenten dienen JGZ-medewerkers alert te zijn op de mogelijkheid dat een kind gepest wordt of zelf pest. De JGZ-medewerker dient expliciet naar pesten te vragen, zoals in hoofstuk 5 beschreven. Een vermoeden van pesten kan ook ontstaan op basis van aanwezige kenmerken die zijn gerelateerd aan pesten (zie ook hoofdstuk 3, Gevolgen van pesten, en hoofdstuk 4, Risicofactoren voor pesten). Bij de aanwezigheid van dergelijke kenmerken is het van belang dat de JGZ-medewerker goed doorvraagt naar pesten, zoals in het thema Signalering van pesten is beschreven.
Bij kinderen van 8 jaar en ouder dient in elk geval expliciet naar cyberpesten te worden gevraagd. Naast de vraag: ‘Hoeveel computer je?’ kan gevraagd worden naar ‘Krijg je weleens vervelende dingen via je mobiele telefoon of internet gestuurd?’ en ‘Stuur je zelf weleens negatieve berichten naar anderen?’
Diverse ketenpartners van de JGZ hebben mogelijk meer zicht op eventuele signalen van pesten of pesters. Denk daarbij aan de partners in het CJG, de scholen, de kinderopvang of sportverenigingen. Het is aan te bevelen dat de JGZ het onderwerp op de kaart zet bij deze ketenpartners. De JGZ kan de ketenpartners wijzen op de signalen die van belang zijn en daarnaast aangeven wat de JGZ te bieden heeft als er sprake is van pesten. Hoe ver dit gaat, dient lokaal te worden afgesproken.

Doorverwijzing vanuit contactmomenten
Indien tijdens een contactmoment wordt vastgesteld dat een leerling wordt gepest of zelf actief pest, dan wel risico loopt op pestgedrag, dient de JGZ-medewerker te overwegen of aanvullende diagnostiek nodig is en welke hulp het best passend is. Aanvullende zorg kan zich richten op de gepeste, een pestend kind of de ouders.
Na signalering van pesten dient de JGZ-medewerker dit met de ouders te bespreken om:

  1. de mogelijkheden en behoeftes te bespreken om een individueel interventietraject aan te gaan; 
  2. ouders toestemming te vragen om het pestprobleem op school te bespreken; 
  3. de ouders aan te sporen om ook zelf met de school te gaan praten om het pestprobleem op te lossen. 

Het is daarnaast van groot belang dat de ouders worden betrokken bij het zorgtraject.
Daarnaast dient een terugkoppeling plaats te vinden naar de docent van de leerling. Dit kan ook via een regulier overleg met de zorgcoördinator of intern begeleider van de school. Van belang is in elk geval dat over alle leerlingen waarbij sprake is van pestproblematiek wordt overlegd met de school. Op deze wijze kan in het overleg met de school worden afgestemd welke partij zorg zal dragen voor een vervolgtraject van de leerling. Tijdens dit overleg kan vervolgens ook worden besloten of het nodig is om de betreffende leerling aan te melden bij een overlegstructuur (zoals bijvoorbeeld het ZAT) of om schoolmaatschappelijk werk te betrekken.
Bij ernstige problematiek dient dit geregistreerd te worden in de verwijsindex risicojongeren (VIR) of een soortgelijk systeem. Voor een gedegen inzet van interventies is het van belang dat JGZ-medewerkers op de hoogte zijn van de sociale kaart van hun regio, zodat zij voor specifieke interventies op het gebied van pesten weten waar zij naartoe moeten verwijzen.

Taken van de JGZ op het gebied van pesten in relatie met de ketenpartners

  1. Contact tussen de JGZ en de school is van cruciaal belang als het om pesten gaat. Experts geven aan dat het wenselijk is dat de JGZ op school zichtbaarder is. Het verdient daarom aanbeveling om te zorgen dat er regulier overleg met de school plaatsvindt, bijvoorbeeld met de intern begeleider (basisonderwijs) of schoolmaatschappelijk werker (voortgezet onderwijs), over gedragsproblemen – waaronder pesten – bij de leerlingen.Tijdens dit overleg kunnen de leerlingen worden besproken waarbij problemen zijn gesignaleerd tijdens het contact met de JGZ of waar de school zorgen over heeft. In dit overleg wordt afgestemd hoe het pestprobleem binnen de school wordt aangepakt en of de betreffende leerling in het ZAT of een andere overlegstructuur wordt ingebracht.
  2. Een tweede aanbeveling is om de contactmomenten met kinderen op de school zelf te laten plaatsvinden. Dit geeft de mogelijkheid voor overleg met de scholen, maar daarnaast biedt het ruimte om buiten deze reguliere leeftijdsgebonden contactmomenten kinderen van andere leeftijden dan de te zien. In sommige plaatsen gebeurt dit al.
  3. De JGZ dient verder – in samenspraak met schoolondersteunende organisaties zoals de schoolbegeleidingsdienst of de GGD-afdeling GVO – na te gaan of scholen een antipestbeleid hebben, met name op de scholen waar de JGZ veel pestgedrag signaleert. Indien scholen geen antipestbeleid hebben of het antipestbeleid onvolledig uitvoeren, dient de JGZ zowel in haar overleg met de school als met de ondersteunende organisatie te bespreken op welke wijze de school een antipestbeleid kan uitvoeren, eventueel binnen de Gezonde School Methode. Bij het opzetten van antipestbeleid kan gebruik worden gemaakt van een schoolbegeleidingsdienst of gespecialiseerde KiVa- of PRIMA-trainers.
  4. Verder dient de JGZ er binnen het Centrum voor Jeugd en Gezin zorg voor te dragen dat er in de regio een goed aanbod is van voorlichtingsmateriaal en effectieve interventies op het gebied van pesten.
  5. Bij het signaleren van digitaal pesten kan de JGZ een school adviseren om een protocol Cyberpesten op school in te voeren, zoals dat beschikbaar is op www.pestweb.nl

Ten slotte is het van belang dat de JGZ ook de kinderopvang betrekt in haar activiteiten. Met name de buitenschoolse opvang (bso) voor kinderen vanaf 4 jaar is relevant om te betrekken. De JGZ kan er, net zoals bij scholen en eventueel samen met schoolondersteunende organisaties zoals de schoolbegeleidingsdienst of de GGD-afdeling GVO, voor zorg dragen dat hier een antipestbeleid wordt opgezet.

Signalering van pesten buiten de JGZ-contactmomenten
Buiten de contactmomenten heeft de JGZ ook een taak op het terrein van het ondersteunen van scholen bij de preventie, signalering en aanpak van pesten. Vanuit de expertgroep wordt gesteld dat het voor de JGZ lastig is om buiten de contactmomenten op structurele wijze zelf te signaleren op het gebied van pesten. Indien in de contactmomenten veel pestproblematiek binnen een school wordt gesignaleerd, dient de JGZ het voortouw te nemen om te komen tot een plan voor signalering van pesten binnen deze school.

Het is in principe niet de taak van de JGZ om het signaleren volledig zelf uit te voeren (dit zou qua tijdsinvestering ook een groot beslag leggen op de JGZ), maar het is wel haar taak om ervoor zorg te dragen dat het plaatsvindt. Een dergelijke school- of klasbrede screening kan voor een school een aansporing zijn om intensiever een antipestbeleid in te voeren. Screening op school kan plaatsvinden door bijvoorbeeld het sociale netwerk in klassen in kaart te brengen (Kennis- & expertisecentrum sociale veiligheid en groepsvorming (KSVG), voorheen http://www.sociaalnetwerkadvies.nl) of een pesttest af te nemen. Deze screening kan worden uitgevoerd door schoolondersteunende organisaties zoals de schoolbegeleidingsdienst of de GGD-afdeling GVO/GB in aansluiting op de Gezonde School Methode. Ook kan de JGZ in haar directe overleg met de school de screening aan de school adviseren en kan de school dit zelf verder oppakken.

Indien de JGZ onderdeel is van de GGD: afstemming binnen de GGD tussen de JGZ en de afdeling GVO (Gezondheidsvoorlichting en Opvoeding)/GB (Gezondheidsbevordering)
Universele preventie van pesten vanuit de JGZ kan goed plaatsvinden via het ondersteunen van scholen bij hun antipestbeleid in samenwerking met ketenpartners zoals de schoolbegeleidingsdienst. Vanuit de JGZ kan bijvoorbeeld een voorlichtingsavond aan ouders worden gegeven. Indien de JGZ onderdeel is van de GGD is het belangrijk om tot een heldere taakafbakening te komen van de JGZ en en afdeling GVO/GB bij de ondersteuning van het antipestbeleid op scholen. Er dient in een dergelijke situatie regulier overleg te zijn tussen de afdeling JGZ en de afdeling GVO/GB. Deze afdelingen dienen elkaar te kennen en te weten wat de aangeboden interventies en producten zijn. Zo kunnen ze gebruikmaken van elkaars expertise. Een dergelijk regulier contact kan bijvoorbeeldplaatsvinden in het regioteamoverleg. Tijdens dit overleg dient afstemming plaats te vinden over de specifieke scholen waar de JGZ pestproblematiek heeft gesignaleerd.

Als de JGZ onderdeel is van de GGD is het de taak van de JGZ om gesignaleerde pestproblematiek ter sprake te brengen bij zowel de school als de afdeling GVO/GB. Het is vervolgens de taak van de afdeling GVO/GB om een school te ondersteunen bij het opzetten van antipestbeleid, bijvoorbeeld als onderdeel van de Gezonde School Methode. GGD-en hebben echter niet genoeg capaciteit om alle scholen in hun regio’s te ondersteunen bij het opzetten van anti-pestbeleid. De daadwerkelijke invoering van een anti-pestbeleid kan daarom goed worden gedaan door ketenpartners zoals schoolbegeleidingsdiensten met gespecialiseerde trainers, zoals die er zijn voor het KiVa-programma en de PRIMA-methode.


Pagina als PDF