Taken JGZ-medewerkers bij preventie, signalering en aanpak van pesten
Preventie pesten tijdens contactmomenten – signalering risicofactoren
Tijdens de contactmomenten dienen JGZ-medewerkers alert te zijn op de aanwezigheid van mogelijke risicofactoren voor pesten (zie hoofdstuk 3, Risicofactoren voor pesten). De risicofactoren dienen op jonge leeftijd al aandacht te krijgen en duidelijk zichtbaar gemaakt te worden in de hele lijn van zorg JGZ 0-19 jaar. Indien risicofactoren bij het betreffende kind aanwezig zijn, dient door de JGZ-medewerker een afweging te worden gemaakt of voor het kind behoefte is aan aanvullende zorg. Dit kan bijvoorbeeld een training in sociale vaardigheden of weerbaarheid zijn – zoals de Kanjertraining.
Signalering via vragenlijsten en triage
Gezien de veranderingen binnen de JGZ, zoals flexibilisering van de werkwijze en taakherschikking, worden niet alle kinderen meer standaard op reguliere contactmomenten gezien. Bij de huidige nieuwe vormen wordt onder andere gebruikgemaakt van vragenlijsten om te monitoren hoe het met het kind gaat en of extra zorg nodig is. Het is voor het volgen van de JGZ-richtlijn Pesten belangrijk dat deze vragenlijsten items bevatten die ingaan op pesten en verwante risicofactoren. Een veel gebruikte vragenlijst is de SDQ (Strengths and Difficulties Questionnaire). Binnen de SDQ zijn meerdere vragen opgenomen die aansluiten bij het onderwerp pesten. Bijvoorbeeld het item ‘Andere kinderen of jongeren pesten of treiteren mij’ en items die meer ingaan op signalen van pesten zoals ‘Ik heb vaak hoofdpijn, buikpijn of ik ben misselijk’ of ‘Ik heb minstens één goede vriend of vriendin’. Juist omdat meerdere items gericht zijn op zowel pesten als aan pesten verwante aspecten kan ook door middel van een vragenlijst zoals de SDQ een initiële screening worden afgenomen. Veelal wordt de SDQ in de huidige praktijk al afgenomen. De antwoorden op deze items kunnen aanleiding geven om het kind uit te nodigen voor een verdiepend gesprek. In zo’n gesprek kan vervolgens een uitgebreidere anamnese plaatsvinden om te achterhalen of er sprake is van bijvoorbeeld een pestprobleem. Indien dit daadwerkelijk het geval is, kan het stappenplan zoals beschreven in het stroomschema in gang worden gezet.
Signalering pesten tijdens contactmomenten
Tijdens de contactmomenten dienen JGZ-medewerkers alert te zijn op de mogelijkheid dat een kind gepest wordt of zelf pest. De JGZ-medewerker dient expliciet naar pesten te vragen, zoals in hoofstuk 5 beschreven. Een vermoeden van pesten kan ook ontstaan op basis van aanwezige kenmerken die zijn gerelateerd aan pesten (zie ook hoofdstuk 3, Gevolgen van pesten, en hoofdstuk 4, Risicofactoren voor pesten). Bij de aanwezigheid van dergelijke kenmerken is het van belang dat de JGZ-medewerker goed doorvraagt naar pesten, zoals in het thema Signalering van pesten is beschreven.
Bij kinderen van 8 jaar en ouder dient in elk geval expliciet naar cyberpesten te worden gevraagd. Naast de vraag: ‘Hoeveel computer je?’ kan gevraagd worden naar ‘Krijg je weleens vervelende dingen via je mobiele telefoon of internet gestuurd?’ en ‘Stuur je zelf weleens negatieve berichten naar anderen?’
Diverse ketenpartners van de JGZ hebben mogelijk meer zicht op eventuele signalen van pesten of pesters. Denk daarbij aan de partners in het CJG, de scholen, de kinderopvang of sportverenigingen. Het is aan te bevelen dat de JGZ het onderwerp op de kaart zet bij deze ketenpartners. De JGZ kan de ketenpartners wijzen op de signalen die van belang zijn en daarnaast aangeven wat de JGZ te bieden heeft als er sprake is van pesten. Hoe ver dit gaat, dient lokaal te worden afgesproken.
Doorverwijzing vanuit contactmomenten
Indien tijdens een contactmoment wordt vastgesteld dat een leerling wordt gepest of zelf actief pest, dan wel risico loopt op pestgedrag, dient de JGZ-medewerker te overwegen of aanvullende diagnostiek nodig is en welke hulp het best passend is. Aanvullende zorg kan zich richten op de gepeste, een pestend kind of de ouders.
Na signalering van pesten dient de JGZ-medewerker dit met de ouders te bespreken om:
- de mogelijkheden en behoeftes te bespreken om een individueel interventietraject aan te gaan;
- ouders toestemming te vragen om het pestprobleem op school te bespreken;
- de ouders aan te sporen om ook zelf met de school te gaan praten om het pestprobleem op te lossen.
Het is daarnaast van groot belang dat de ouders worden betrokken bij het zorgtraject.
Daarnaast dient een terugkoppeling plaats te vinden naar de docent van de leerling. Dit kan ook via een regulier overleg met de zorgcoördinator of intern begeleider van de school. Van belang is in elk geval dat over alle leerlingen waarbij sprake is van pestproblematiek wordt overlegd met de school. Op deze wijze kan in het overleg met de school worden afgestemd welke partij zorg zal dragen voor een vervolgtraject van de leerling. Tijdens dit overleg kan vervolgens ook worden besloten of het nodig is om de betreffende leerling aan te melden bij een overlegstructuur (zoals bijvoorbeeld het ZAT) of om schoolmaatschappelijk werk te betrekken.
Bij ernstige problematiek dient dit geregistreerd te worden in de verwijsindex risicojongeren (VIR) of een soortgelijk systeem. Voor een gedegen inzet van interventies is het van belang dat JGZ-medewerkers op de hoogte zijn van de sociale kaart van hun regio, zodat zij voor specifieke interventies op het gebied van pesten weten waar zij naartoe moeten verwijzen.