Preconceptiezorg en zwangerschapsbegeleiding, prenatale en perinatale voorlichting
De verantwoordelijkheid voor pre- en perinatale voorlichting ligt bij gemeenten. Sinds 2009 zijn de financiële middelen voor ‘Prenatale zorg’ uit de AWBZ toegevoegd aan de brede doeluitkering Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) (Circulaire van minister Rouvoet aan de colleges van B&W van gemeenten, 9 januari 2008). Prenatale voorlichting is daarmee onderdeel geworden van het gemeentelijk jeugdbeleid en nadrukkelijk gekoppeld aan de CJG’s. Gemeenten zijn sinds 2011 verantwoordelijkheid voor de Jeugdzorg. De CJG’s hebben daarin de centrale rol.
De eerste schakel in de ketenzorg voor een gezonde ontwikkeling van foetus en baby (inclusief preventie van excessief huilen) betreft preconceptiezorg, in de vorm van kinderwensspreekuren. Die worden geboden door verloskundigen, huisartsen en gynaecologen. Mannen en vrouwen met een kinderwens wordt informatie en advies geboden, bijvoorbeeld over het stoppen met anticonceptie, vruchtbaarheid en het slikken van foliumzuur, over gezonde voeding, roken, alcohol en medicijngebruik. De gezondheid en leefstijl van zowel mannen als vrouwen is van invloed op een gezonde zwangerschap.
Begeleiding tijdens zwangerschap en bevalling wordt geboden door verloskundigen (eerstelijns- of tweedelijnszorg) en gynaecologen (tweedelijnszorg). Regionaal zijn er verschillen in de betrokkenheid van verloskundigen, afhankelijk van de keuze van de gemeente om al dan niet meer dan het ‘basismodel CJG’ te bieden.
Prenatale voorlichting wordt thans (onder verantwoordelijkheid van de gemeenten) aangeboden door thuiszorgorganisaties, kraamzorgorganisaties of andere zorgorganisaties. Verloskundigen en gynaecologen geven voorlichting tijdens prenatale consulten en groepsbijeenkomsten. Daarnaast maken (aanstaande) ouders gebruik van diverse professionele bronnen van informatie over zwangerschap, bevallen en zorg voor de baby:
- via internet (o.a. Centering pregnancy: Centeringhealthcare.nl, Zwangerwijzer.nl Deze linkt opent in een nieuw tabblad, Veiligslapen.info),
- foldermateriaal (o.a. van de KNOV en het Voedingscentrum)
- cursussen en themabijeenkomsten (o.a. zwangerschapsgymnastiek met voorlichting & oefeningen, en aanstaande oudercursus).
Voorlichting en preventieve ondersteuning verlopen in sommige (risico)gevallen ook via prenatale huisbezoeken door verloskundigen en/of jeugdverpleegkundigen. Na de bevalling bieden bovengenoemde organisaties postnatale gymnastiek, themabijeenkomsten, en in mindere mate een combinatie van postnatale gymnastiek en gespreksgroepen.
Professionals die betrokken zijn bij prenatale voorlichting zijn: verloskundigen, gynaecologen, kraamverzorgenden, zwangerschapsfysiotherapeuten (Mensendieck- en Cesar Oefentherapeuten) en in sommige gevallen ook jeugdverpleegkundigen en pedagogen. In veel gemeenten worden themabijeenkomsten over borstvoeding door lactatiekundigen geboden. Al tijdens de zwangerschap worden soms (nog niet systematisch) problemen gesignaleerd in gezinnen. Signalering van problemen bij aanstaande ouders vormt veelal geen onderdeel van zwangerschapscursussen. Onder andere in de Amsterdamse cursus “Zwanger, Bevallen, een Kind!” is dit wel opgenomen.
Trainingen “vroegsignalering voor verloskundigen en voor kraamverzorgenden” zijn in ontwikkeling evenals screeningslijsten, zoals Vragenlijst Screening Geweld in de Zwangerschap en de ALPHA-NL (signaleringsinstrument voor risicofactoren voor ongunstige opgroei- en opvoedomstandigheden tijdens de zwangerschap). Lokaal zijn diverse manieren van overdracht geregeld tussen verloskundigen/kraamverzorgenden en jeugdverpleegkundigen. Een landelijk overdrachtsprotocol is in ontwikkeling.
Zorg in de eerste lijn
Bij de bevalling biedt de verloskundige de eerste (specialistische) zorg, in of buiten het ziekenhuis. Soms wordt de lactatiekundige door de verloskundige of kraamverzorgende ingeschakeld. De kraamverzorgenden, die vaak 6 tot 7 uur per dag in een gezin zijn, kunnen in de voorlichting over huilen een rol spelen. Geïndiceerde kraamzorg kan worden aangevraagd en ook kan de gynaecoloog, huisarts of kinderarts bij het gezin betrokken zijn. Kraamzorg wordt geboden door particuliere instellingen en vanuit thuiszorginstellingen. Kraamverzorgenden zijn over het algemeen getraind in vroegsignalering (Vroegsignalering doe je samen, Stuurgroep Implementatie Landelijk Indicatie Protocol Kraamzorg, 2008). Bij prematuur en/of dysmatuur geboren baby’s hebben de kinderarts en -verpleegkundige een preventieve en signalerende rol, aangezien deze zuigelingen soms nog enige tijd onder hun controle blijven.
Binnen twee weken na de geboorte komt de zorg vanuit de JGZ op gang. Tot en met het 19e levensjaar duurt de zorg een team van jeugdverpleegkundige, -arts en assistenten krachtens het wettelijke Basistakenpakket.
De JGZ biedt, naast universele preventie, de volgende zorg rondom excessief huilen bij baby’s: signalering en voorlichting, en (bij een goed groeiend, gezond kind) aanpak in de vorm van regelmaat, voorspelbaarheid en prikkelreductie, video interactie begeleiding, babymassage, e.a. specifieke programma’s. Andere zorgverleners kunnen worden geconsulteerd, zoals een gedragswetenschapper of diëtist. Jeugdartsen en huisartsen kunnen ouders van baby’s die veel huilen begeleiden, nadere diagnostiek doen en behandelen of de kinderarts of andere zorgverleners consulteren.
Zorg in de tweede en derde lijn
In de meeste ziekenhuizen worden baby’s in eerste instantie alleen door de kinderarts gezien. Enkele ziekenhuizen zijn een huilbabypoli gestart: er wordt direct een tweesporenbeleid ingezet. De ouders hebben op één dag een gesprek met een gespecialiseerde verpleegkundige en een kinderarts. De verpleegkundige neemt een uitgebreid interview af, geeft voorlichting en adviezen en schakelt desgewenst overige disciplines in. Er bestaat ook de mogelijkheid van een dagopname waarbij kind en ouders en hun interactie geobserveerd kunnen worden, o.a. met Video Interactie Begeleiding (VIB).
In de meeste ziekenhuizen in Nederland worden excessief huilende baby’s opgenomen (soms via de Spoed Eisende Hulp (SEH)) als er thuis een crisissituatie is ontstaan. In deze situatie weten ouder(s) niet meer hoe om te gaan met hun ontregelde, excessief huilende baby. In veel gevallen denken ouders dat er een lichamelijke oorzaak is voor het huilen. Meestal zijn ouders en baby oververmoeid en gestresst. Ouders hebben dan al diverse gesprekken met jeugdartsen en -verpleegkundigen, huisarts en andere zorgverleners achter de rug en vaak is al van alles geprobeerd, zoals voedingswisselingen, refluxmedicatie of laxeermiddelen.
Zes ziekenhuizen hebben na een oproep van de kernredactie hun protocol voor excessief huilende baby’s opgestuurd. Hieruit blijkt dat de baby’s gedurende 5-10 dagen worden opgenomen. Ouders slapen meestal de eerste dagen thuis en nemen gedurende de opname in fasen de verzorging van hun baby weer over tot zij het vertrouwen hebben het thuis alleen of met hulp van derden te kunnen. Ouders worden tijdens de opname begeleid door een multidisciplinair team bestaande uit kinderarts, verpleegkundige, pedagogisch medewerker, psycholoog en/of maatschappelijk werker en fysiotherapeut. Video Interactie Begeleiding maakt vaak deel uit van de aanpak. Logopedist en lactatie kundige worden regelmatig in consult gevraagd. Slechts zelden wordt een duidelijke somatische oorzaak gevonden voor het huilen; meestal is er sprake van verstoorde (co) regulatie van baby en ouder(s).
In de protocollen is over het algemeen weinig terug te vinden over terugkoppeling naar de JGZ en omgekeerd lijkt er onvoldoende informatie van de JGZ naar het ziekenhuis gestuurd te worden.
De gegevensuitwisseling tussen JGZ en kindergeneeskunde over de specifieke problematiek in geval van excessief huilen wordt als onvoldoende ervaren.
Postnatale zorg in de overige vakgebieden
Vanuit een aantal medische kleuterdagverblijven wordt aan ouders van baby’s met probleemgedrag, onder wie excessief huilende baby’s, behandeling geboden. Deze hulp wordt niet door alle MKD’s geboden.
In een aantal regio’s bestaan Infant Mental Health Centra die zich specifiek richten op de problematiek van kinderen van 0 tot 3 jaar, o.a. ook op baby’s die excessief huilen of met regulatieproblemen en hun ouders.