1a Uitgangsvragen urine
A. Definitie
1. Wat is de definitie van onzindelijkheid voor urine?
2. Welke terminologie wordt hiervoor gebruikt?
B. Prevalentie
3. Wat is de prevalentie van onzindelijkheid (totale bevolking, opgesplitst in gezonde kinderen, leeftijd, mentaal geretardeerde kinderen, kinderen met syndromen (specifiek benoemen?)
a. overdag;
b. s nachts?
4. Wat zijn de gevolgen van onzindelijkheid (psychosociaal, kwaliteit van leven, werk, school, kinderdagverblijf)?
C. Oorzaken/etiologie
5. Wat zijn de oorzaken van onzindelijkheid overdag/’s nachts?
D. Preventie
6. Op welke wijze kan onzindelijkheid overdag/’s nachts worden voorkomen?
7. Welke preventiemaatregelen zijn er voor onzindelijkheid?
E. Diagnostiek
8. Wat zijn de alarm-/verwijssymptomen bij onzindelijkheid overdag/’s nachts (anamnese/lichamelijk onderzoek)?
9. Welke aanvullende onderzoeken zijn er op het gebied van onzindelijkheid in de JGZ beschikbaar (bijvoorbeeld anamnese, vochtlijst bijhouden, rectaal toucher)?
10. Wanneer zijn aanvullende onderzoeken nodig?
11. Wat is de aanvullende waarde van de onderzoeken?
12. Welke aanvullende onderzoeken zijn er bij onzindelijkheid in de eerste en tweede lijn beschikbaar (nieronderzoek: laboratorium, echo, contrastfoto, buikoverzicht)?
F. Behandeling JGZ (deels zijn deze maatregelen wellicht overlappend met preventie)
13. Welke maatregelen zijn er te nemen door de JGZ bij onzindelijkheid overdag/’s nachts (toilettraining, dieet-/vochtadvies, gedragstherapie, fysiotherapie, plaswekker, alternatieve geneeswijze) per leeftijd?
14. Welke behandeling is het meest (bewezen) effectief per leeftijd:
a. Wat zijn de succespercentages/prognoses?
b. Wat zijn de prognostische factoren?
15. Hoe vaak/wanneer moet een kind met onzindelijkheid gezien worden (contactmomenten/schema)?
16. Door wie moet een kind met onzindelijkheid gezien worden (minimale deskundigheidseisen)?
17. Wanneer moet een kind met onzindelijkheid worden doorverwezen (zie ook alarm-/verwijssymptomen)?
18. Naar wie moet een kind met onzindelijkheid worden doorverwezen (huisarts, kinderarts, fysiotherapeut)?
G. Eerste en tweede lijn (beknopt in de richtlijn, verwijzen naar betreffende richtlijnen uit de eerste en tweede lijn)
19. Welke maatregelen zijn er te nemen door de eerste en tweede lijn bij onzindelijkheid overdag/’s nachts (medicatie, operatie) per leeftijd?
20. Welke behandeling is het meest (bewezen) effectief:
a. Wat zijn de succespercentages/prognoses?
b. Prognostische factoren?
1b Uitgangsvragen feces
Overlap ontwikkeling NVK/NHG-richtlijn ‘Obstipatie bij kinderen van 0 tot 18 jaar’ (Benninga, 2010)) aangeven met *.
A. Definitie
1. Wat is de definitie van fecale incontinentie?
(* Obstipatie op zuigeling- en kinderleeftijd bij gezonde en mentaal geretardeerde kinderen.)
2. Welke terminologie wordt hiervoor gebruikt?
3. Klinische presentatie?
B. Prevalentie
4. Wat is de prevalentie van fecale incontinentie (totale bevolking, opgesplitst in gezonde kinderen, leeftijd, mentaal geretardeerde kinderen, kinderen met syndromen
(specifiek benoemen?)
a. Overdag?
b. ’s Nachts?
5. Wat zijn de gevolgen van fecale incontinentie (psychosociaal, kwaliteit van leven, werk, school, kinderdagverblijf) per type?
C. Oorzaken/etiologie
6. Wat zijn de oorzaken van fecale incontinentie overdag/’s nachts? (* Welke alarm-/verwijssymptomen uit de anamnese en bevindingen bij lichamelijk onderzoek wijzen op een organische oorzaak van obstipatie?)
D. Preventie?
7. Op welke wijze kan fecale incontinentie worden voorkomen?
8. Welke preventiemaatregelen zijn er voor fecale incontinentie?
9. Secundaire preventie en begeleiding en behandeling in de JGZ.
E. Diagnostiek
10. Wat zijn de alarm-/verwijssymptomen bij fecale incontinentie (anamnese/lichamelijk onderzoek/uitingsvorm)?
(* Welke alarm-/verwijssymptomen uit de anamnese en bevindingen bij lichamelijk onderzoek wijzen op een organische oorzaak van obstipatie?)
11. Welke aanvullende onderzoeken zijn er op het gebied van fecale incontinentie in de JGZ beschikbaar (bijvoorbeeld anamnese, rectaal toucher)?
12. Wanneer zijn aanvullende onderzoeken nodig? (* Wanneer zijn bloedonderzoek, manometrie en rectumzuigbiopt nodig bij kinderen met obstipatie om organische oorzaken uit te sluiten?)
13.Wat is de aanvullende waarde van de onderzoeken?
14. Welke aanvullende onderzoeken zijn er bij fecale incontinentie in de eerste en tweede lijn beschikbaar (nieronderzoek: laboratorium, echo, contrastfoto, buikoverzicht)?
(* Wat is de aanvullende waarde van de hieronder genoemde onderzoeken in het stellen van de diagnose functionele obstipatie? Rectaal toucher (diagnostiek/ behandeling), buikoverzichtsfoto (diagnostiek/behandeling/prognose), markerstudie (diagnostiek/behandeling/prognose), echografie (diagnostiek).)
F. Behandeling JGZ (deels zijn deze maatregelen wellicht overlappend met preventie en met eerste en tweede lijn)
(* Wat is bij kinderen met obstipatie de meest effectieve en veilige medicamenteuze behandeling? En: wat is bij kinderen met obstipatie het (additionele) effect van niet-medicamenteuze behandeling?)
15. Welke maatregelen zijn er te nemen door de JGZ bij fecale incontinentie (toilettraining, dieet/vochtadvies, gedragstherapie, fysiotherapie/alternatieve geneeswijze) per leeftijd?
16. Welke behandeling in de JGZ is het meest (bewezen) effectief per leeftijd* (onderhoud/kosten):
a. Wat zijn de succespercentages/prognoses?
b. Wat zijn de prognostische factoren?
17. Hoe vaak/wanneer moet een kind met fecale incontinentie gezien worden (contactmomenten/schema)?
18. Door wie moet een kind met fecale incontinentie gezien worden (minimale deskundigheidseisen)? (signalering/begeleiding)
19. Hoe gaat de JGZ ermee om als een school een kind met fecale incontinentie weigert?
20. Welke voorlichting kan de JGZ preventief collectief geven en welke individueel?
21. Wanneer moet een kind met fecale incontinentie worden doorverwezen (zie ook alarm-/verwijssymptomen)?
22. Naar wie moet een kind met fecale incontinentie worden doorverwezen (huisarts, kinderarts, fysiotherapeut)?
G. Eerste en tweede lijn (beknopt in de richtlijn, verwijzen naar betreffende richtlijnen uit de eerste en tweede lijn)
23. Welke maatregelen zijn er te nemen door de tweede lijn bij fecale incontinentie overdag/’s nachts (medicatie, operatie) per leeftijd? (* Zie eerder.)
24. Welke behandeling in de eerste en tweede lijn is het meest (bewezen) effectief:
a. Wat zijn de succespercentages/prognoses?
b. Prognostische factoren?