Richtlijn: Overgewicht (2012)
Onderbouwing
Niveau van bewijs |
Conclusie |
Literatuur |
Niveau 2 |
Studies waarin werd nagegaan of op school gerichte programma’s die een voedings- component en/of een component voor lichamelijke activiteit en/of gezondheidsopvoe- ding bevatten, al of niet in combinatie met het betrekken van de ouders/verzorgers, waren heterogeen qua studiepopulatie en interventies. De uitkomsten waren niet altijd consistent (soms wel, soms geen effect; verschillend effect voor BMI/huidplooidikte; effect verschillend voor jongens en meisjes). Momenteel is er dan ook matig bewijs voor de effectiviteit van op school gerichte programma’s ter voorkoming of beperking van overgewicht. |
B Zenzen 2009; Brown 2008; Harris 2009; Kropski 2008; Doak 2006 |
Samenvatting van de literatuur
Review van harris et al . (harris et al . 2009)
In deze review werden achttien studies geïncludeerd. Harris et al. beoordeelden aan de hand van een aantal criteria (o.a. beschrijving in- en exclusiecriteria, beschrijving van randomisatieprocedure, beschrijving van de interventie, maken van een power- berekening, percentage uitvallers) de kwaliteit van de studies en concludeerden dat deze relatief goed was (Harris et al. 2009). De meeste kinderen zaten in de leeftijdsgroep van 8-11 jaar. De studieduur varieerde van 6 maanden tot 3 jaar. In 1 studie werden kinderen geïncludeerd met een BMI boven het 75e percentiel, in een andere studie alleen obese kinderen en in de overige studies kinderen uit de algehele schoolpopulatie. Een meta-analyse van de RCTs resulteerde in een statistisch niet significante verandering van de BMI van 0,01 kg/m2 (95% BI: -0,14; 0,14). Sensitiviteitsanalyses met studieduur (langer of korter dan 1 jaar), metho- dologische kwaliteit van de studies (hoog/laag), studies met wel of geen co-interventie of studies met alleen meisjes leverden dezelfde conclusie op. Het effect van de interventies op het percentage lichaamsvet, de totale vetmassa, de buikomvang, de buik-heupratio, de huidplooidikte en de lean body mass toonde in 3/18 studies een statistisch significante verbetering, in 1 geval verslechtering en in de overige gevallen was er geen sprake van een significante verandering.
Review van Zenzen & kridli (Zenzen and kridli, 2009)
Van de 16 studies die in deze review werden geïncludeerd evalueerden 9 studies het effect van interventies op de BMI. Zenzen et al. rapporteerden voor elke studie een sterkte van de bewijslast. Deze sterktes van de bewijslast zijn alleen gebaseerd op de onderzoeksopzet en niet op de kwaliteit van de uitvoering van een studie. Aan 9 studies werd een bewijsniveau 2 (gecontroleerde trials) toegekend, aan 6 studies bewijsniveau 3 (quasi-experimenteel of vergelijkend observationeel onderzoek) en aan 1 studie bewijs- niveau 2/3 (Zenzen and Kridli, 2009). De leeftijd van de kinderen varieerde van 6 tot 18 jaar. De auteurs verschaffen geen informatie over baseline-BMI. In 4 studies werden als gecombineerde interventies opgenomen: dieet, lichamelijke activiteit, gezondheidsopvoeding en betrekken van de ouders. In de overige studies werden 2 of 3 van de hiervoor genoemde interventies gecombineerd. Slechts 1 studie, een studie waarin dieet en gezondheidsopvoeding werden gecombineerd, liet een significant effect zien. De interventieduur was in de meeste studies kort (13 maanden).
Review van brown et al . (brown and summerbell, 2009)
In totaal werden 38 gecontroleerde trials geïncludeerd. Brown et al. rapporteerden geen expliciete beoordeling van de methodologische kwaliteit van de geïncludeerde studies (Brown and Summerbell, 2009). 3 studies evalueerden op dieet gerichte interventies, 15 studies evalueerden op lichaams- beweging gerichte interventies en 20 studies evalueerden de combinatie van op dieet en lichaamsbeweging gerichte interventies. De interventies waren zeer divers. De leeftijd varieerde van 4 tot 18 jaar. Voor zover de studies baseline-BMI-waarden rapporteerden - dit was in de meeste studies het geval - waren deze alle < 25,0 kg/m2, de BMI-z-scores < 0,47en de BMI-percentielen < 67. 1 van de 3 op dieet gerichte interventies liet een positief, significant effect zien (7,5% toename van overgewicht en obesitas in de controlegroep versus 0,2% afname in interventiegroep). 5 van de 15 studies gericht op lichamelijke activiteit lieten een statistisch significant effect zien van 1-1,5 kg (lichaamsgewicht) of 0,4-1,1 kg/m2 (BMI). 9 van de 20 studies waarin op dieet en lichamelijke activiteit gerichte interventies werden geëvalueerd, lieten een positief, significant effect zien op de BMI. Effectgroottes varieerden in sommige studies van 0,4 tot 1 kg/m2 (BMI) of in andere studies, uitgedrukt in BMI-z-scores, van 0,09 tot 0,26.
Review van kropski et al . (kropski et al . 2008)
In totaal werden 14 studies geïncludeerd. Kropski et al. beoordeelden de studies met de GRADE-methode en stelden vast dat 10 van de 14 geïncludeerde studies van lage kwaliteit waren (Kropski et al. 2008). 1 studie rapporteerde een interventie met alleen een voedingscomponent. 2 trials evalueerden interventies met alleen lichamelijke activiteit; de overige trials waren studies met beide componenten. De leeftijden van de studiedeelnemers varieerden van 4 tot 14 jaar. De studieduur varieerde van 6 maanden tot 6 jaar, met een mediane duur van 21 maanden. Baselinegewicht of BMI van de kinderen wordt niet gerapporteerd. Van de 11 studies waarin beide componenten waren opgenomen, lieten er 5 geen effect zien. 3 studies lieten een positief effect zien: in 2 studies nam de dikte van de huidplooi bij de triceps relatief af ten opzichte van de controlegroep; in een andere studie nam het risico op overgewicht in de interventiegroep met 8 (jongens) tot 11% (meisjes) significant af. In de overige studies waren de resultaten gemengd dat wil zeggen slechts significant voor een van beide seksen.
Review van Doak et al . (Doak et al . 2006)
In totaal werden 25 studies geïncludeerd. Doak et al. rapporteerden geen expliciete beoordeling van de methodologische opzet en uitvoering van de geïncludeerde studies. In plaats daarvan hebben zij de interventies van de studies beoordeeld in termen van actiegerichtheid en mate van aansluiting bij risicofactoren voor overgewicht en obesitas (Doak et al. 2006). Hiervan evalueerden 17 studies het effect van een op voeding en lichamelijke activiteit gerichte interventie. In 2 studies werd naast het effect van voeding en lichamelijke activiteit ook het effect van minder tv-kijken onderzocht. In 3 studies werd het effect van alleen lichamelijke activiteit, in 2 studies van alleen voeding en in 1 studie van alleen tv-kijken onderzocht. De leeftijd van de onderzochte kinderen varieerde in de studies van 4 tot 16 jaar. De studieduur varieerde van 8 tot 260 weken, met als mediaan 91 weken. Uitkomstmaten in deze studies waren BMI en huidplooidikte. Van de 25 studies lieten er 17 (68%) een statistisch significant effect zien op de BMI en/of huidplooidikte.
Een iets ander beeld van de resultaten wordt verkregen wanneer wordt gekeken naar het aantal studies waarin voor beide seksen én voor beide uitkomstmaten statistisch significante uitkomsten werden gevonden. Van de 15 studies waarin beide uitkomstmaten werden beoordeeld gaven er 4 - in 2 studies was in de interventie minder tv-kijken opgenomen - voor zowel huidplooidikte als de BMI een significante uitkomst te zien, terwijl er in 5 studies voor beide uitkomstmaten geen significante uitkomst werd verkregen. Van de 4 ‘positieve’ studies waren er 2 significant voor jongens en meisjes en 2 voor alleen meisjes en niet voor jongens. In deze review werd ook aandacht geschonken aan mogelijk negatieve effecten van de interventies, zoals ondergewicht. In 1 van 3 studies waarin hiernaar onderzoek werd verricht, rapporteerden de auteurs een toename van ondergewicht.
Nederlandse studies
Bij het RIVM Centrum Gezond Leven (CGL) zijn geen ‘evidence based’-preventieprogramma’s bekend. Wél zijn er meerdere theoretisch goed onderbouwde programma’s: Vetisnietvet, Weetenbeweeg, Jump-in, Overbruggingsplan, DO-it, Krachtvoer, Realfit, YouR action en de gezonde schoolkantine. Onderstaande interventies zijn in een onderzoek getest op effectiviteit (Anonymous, 2011).
Naam |
Studieopzet |
Doelgroep |
Programma |
Effect |
Schoolgruiten (Hamberg-van Reenen et al. 2010; Tak et al. 2009) |
quasi-experiment |
groep 6 en ouders |
schoolfruit en -groente |
interventiegroep minder daling fruitconsumptie |
Automatenproject (Hamberg-van Reenen et al. 2010; Kocken, 2008) |
RCT |
middelbare scholen |
laagcalorische snoep, laagcalorische snacks en frisdranken in automaat |
interventiegroep meer laag en matig caloriehoudende waar verkocht |
Krachtvoer (Hamberg-van Reenen et al. 2010; Martens et al. 2008) |
RCT |
vmbo scholen |
voorlichting en gezond koken |
verwaarloosbaar effect eetgedrag |
Minimale Interventie Strategie (Bulk-Bunschoten et al. 2006) |
RCT |
groep 2 |
Minimale Interventie Strategie |
verwaarloosbaar effect BMI en BOV; verbetering leefstijl beide groepen |
Lekker fit! (Jansen et al. 2008; Meima and Jansen, 2009) |
RCT |
groep 3-8 |
meer gym en voorlichting gezonde voeding |
voorlichting minder toename prevalentie overgewicht bij interventie scholen lager |
RCT randomized controlled trial
Het ‘Automatenproject’ bestaat uit voedingslessen in combinatie met een aanpassing van de frisdrank- en snoepautomaten. In de automaten worden meer laag-caloriehoudend snoep en laag-caloriehoudende snacks en frisdranken aangeboden (eerste fase). Daarna worden ook labels met productinformatie geplaatst (tweede fase) en wordt de prijs van caloriearme producten verlaagd (derde fase). Een RCT onder 13 experimentele middelbare scholen en 16 controlescholen laat zien dat in de experimentele groep meer matig-caloriehoudende snacks worden verkocht dan in de controlegroep (in fase 1, 2 en 3 is respectievelijk 44, 45 en 47% van de verkochte snacks matig- caloriehoudend; in de controlegroep is dit 20, 18 en 20%). In de experimentele groep worden meer laag- caloriehoudende frisdranken verkocht dan in de controlegroep (in fase 1, 2 en 3 is respectievelijk 38, 37 en 42% van de verkochte frisdranken caloriearm; in de controlegroep is dit 22, 26 en 27%). Het invoeren van labels of prijsreductie levert geen significant extra effect op (Hamberg-van Reenen et al. 2010; Kocken, 2008).
Het lesprogramma ‘Krachtvoer’ is voor leerlingen uit de eerste 2 groepen van het vmbo. Er is in 8 lessen aandacht voor ontbijt, fruit en tussendoortjes. Er zijn lesmaterialen en een website en leerlingen kunnen producten proeven en een gezond recept bereiden. De resultaten van een cluster-RCT tonen dat Krachtvoer tot een hogere fruitinname per dag leidt, vooral in de groep die op baseline matig fruit eet. Kinderen uit de interventie- scholen (n = 781) eten 3 maanden na de interventie significant vaker fruit dan leerlingen uit de controlescholen (n = 469). In de interventiescholen treedt een stijging op van gemiddeld 0,91 keer per dag naar 1,10 keer per dag; in de controlescholen is dit een stijging van 0,89 keer per dag naar 0,96. Dit betekent een gecorrigeerd verschil in stijging van 0,04 keer per dag. Er zijn geen effecten gevonden op het eten van vette snacks en ontbijten (Hamberg-van Reenen et al. 2010; Martens et al. 2008).
Er is gekeken naar de effectiviteit van Minimale Interventie Strategie binnen de JGZ voor de preventie van overgewicht bij kinderen uit groep 2. De uitkomsten ondersteunen de bevindingen uit de literatuur. Het blijkt dat een Minimale Interventie Strategie nauwelijks tot effecten op de BMI en de buikomvang heeft geleid. Er werden echter wel in zowel de interventie- als de controlegroep verbeteringen gevonden. Uit dit project blijkt dat wanneer binnen de JGZ extra aandacht aan het probleem wordt gegeven er goede mogelijkheden liggen om het overgewicht bij kinderen structureel en inpasbaar binnen de huidige zorg aan te pakken (Bulk-Bunschoten et al. 2006).
‘Lekker fit!’ is een preventieprogramma voor kinderen van groep 3-8 van de basisschool. De belangrijkste componenten zijn: de herintroductie van de vakdocent gymnastiek, 3 in plaats van 2 gymlessen per week, buitenschoolse beweegactiviteiten, fitheidtesten, een lespakket over gezonde beweging, gezonde voeding en gezonde keuzes en ouder- voorlichting. Hieraan gekoppeld is een effectonderzoek, waarbij de prevalentie van overgewicht, BMI, middelomtrek en fitheid werd gemeten. Significante effecten werden gevonden bij leerlingen uit de middenbouw (groepen 3-5); er werd geen effect gevonden in de bovenbouw (groepen 6-8). De prevalentie van overgewicht in de middenbouw nam toe met 1,3% tegen 4,0% bij controlescholen. Er werd geen significant effect gevonden op BMI (Jansen et al. 2008; Meima and Jansen, 2009).
Nadelen van preventieprogramma’s
Preventieprojecten met betrekking tot overgewicht en obesitas proberen de bevolking tot gezonder eten en meer bewegen te stimuleren. Maar wat doet al die aandacht voor een gezondere leefstijl met het risico op eetstoornissen? In het advies ‘Voor dik en dun’ concludeert de Gezondheidsraad dat het beschikbare wetenschappelijke onderzoek te mager is om hierover uitsluitsel te geven (Gezondheidsraad 2010/13, 2010). Het onderzoek naar de vraag of de preventie van overgewicht en obesitas kenmerken van een (beginnende) eetstoornis beïnvloedt, laat methodologisch te wensen over. De beperkte conclusies die er zijn, geven geen aanleiding het huidige preventiebeleid te veranderen, maar vormen ook geen overtuigende bevestiging. Universele preventieprogramma’s gericht op gezonde voeding en leefstijl lijken geen nadelige invloed te hebben op kenmerken van een beginnende eetstoornis, misschien werken ze zelfs beschermend. Zowel bij de preventie van overgewicht en obesitas als bij de preventie van eetstoornissen ligt de nadruk op gezonde voeding en voldoende, of in het geval van eetstoornissen verantwoorde, lichaamsbeweging. Daarom is er in de literatuur voor gepleit om de universele en selectieve preventie van overgewicht en obesitas uit te breiden met de preventie van eetstoornissen. De extra thema’s zouden hierbij moeten zijn: het vermijden van riskant lijngedrag, het verkrijgen van zelfvertrouwen en het verbeteren van de manier om met negatieve emoties en stress om te gaan (Gezondheidsraad 2010/13, 2010).
In de hiervoor besproken (internationale) reviews komt dit onderwerp sporadisch aan bod. Wel in de studie van Van Wijnen et al. (Van Wijnen et al. 2009). In deze review werden de psychosociale effecten van obesitaspreventieprogramma’s onderzocht. In slechts 7 studies werd hiernaar gekeken. In 2 studies traden significante effecten op. Deze effecten waren in de ene studie minder gebruik van pillen om af te vallen, minder braken en minder gebruik van laxantia. In de andere studie betrof het agressief verbaal gedrag. In 1 studie leek de interventie na 3 jaar een negatief effect op het zelfbeeld te hebben, maar vanwege het ontbreken van een controlegroep kan hier ook sprake zijn van een leeftijdseffect in plaats van een interventie-effect. In de meeste studies werd geen effect gevonden. Ook in de review van Doak et al. is hiernaar gekeken. In 1 studie was er een toename van kinderen met ondergewicht. In een recent onderzoek onder Nederlandse schoolkinderen in groep 6 en in de 2e klas van het voortgezet onderwijs bleek zelfs dat 9% van de jongens en 28% van de meisjes zich, bij een normaal lichaamsgewicht, te dik vinden (Bun et al. 2011).
Overige overwegingen
Bij gebrek aan bewijs van de effectiviteit van preventie van overgewicht bij kinderen is gekeken naar het effect van interventie bij kinderen met obesitas. Preventieprogramma’s met aandacht voor gezonde voeding en bewegen en waarbij de ouders/verzorgers betrokken worden voor opvoedingsondersteuning hebben mogelijk de meeste kans op succes.
Kosteneffectiviteit
De enige Nederlandse studie waarin de kosteneffectiviteit van preventie van overgewicht bij kinderen is onderzocht is ‘Schoolgruiten’, dit is een schoolprogramma dat groente- en fruitconsumptie onder kinderen en jongeren stimuleert (Hamberg-van Reenen et al. 2010; Tak et al. 2009). Vanuit een levenslange tijdshorizon levert ‘Schoolgruiten’ 196 DALYs (disability-adjusted life year) per 100.000 kinderen op. In deze kosteneffectiviteitanalyse zijn interventiekosten en gezondheidszorgkosten meegenomen en is uitgegaan van een discontovoet voor kosten en effecten van 3%. De kosteneffectiviteitratio is 14.000 euro per DALY. Op basis van de resultaten van een sensitiviteitsanalyse is bij een afkappunt van 20.000 euro per QALY (quality-adjusted life year) de kans dat ‘Schoolgruiten’ kosteneffectief is 60% (te Velde et al. 2011).
Veel preventieprogramma’s die in de praktijk worden uitgevoerd zijn niet geëvalueerd (Hamberg-van Reenen et al. 2010). In de eerste plaats is meer onderzoek nodig van bestaande interventies om een uitspraak te kunnen doen over de effecten van de verschillende gezondheidsbevorderende interventies op risicofactoren en ziekte. In de tweede plaats blijkt vaak een niet optimaal onderzoeksdesign gekozen te worden, zoals observationeel onderzoek. Meer langetermijnonderzoek naar de effecten van gezond- heidsbevorderende preventieprogramma’s op eindmaten is noodzakelijk. In het preventie- programma van ZonMw wordt expliciet aandacht gevraagd voor onderzoek dat leidt tot kennis over (kosten)effectiviteit van reeds breed ingevoerde interventies. De (kosten) effectiviteit van preventieve interventies zou veel meer voorop moeten staan bij lokaal beleid en praktijk (Hamberg-van Reenen et al. 2010).
De kosten van preventieprogramma’s in Australië varieerden aanzienlijk. De kosten van het verminderen van televisiereclame van voeding met veel vet en suiker werd geschat op minder dan 1 euro per kind. Daarentegen kost een 3 jaar durend basisschoolprogramma, gericht op gecombineerde preventie (onderwijs over gezonde voeding, meer lichamelijke activiteit inclusief meer gymnastiek) 336 euro per kind. De kosten van eenzelfde school- programma zonder toevoegen van meer gymnastiek, werd geschat op 150 euro per kind. Schoolprogramma’s gericht op het verminderen van televisiekijken en het verminderen van het drinken van koolzuurhoudende dranken, kostten 73 en 20 euro respectievelijk (Carter et al. 2009).
Referenties
Zie referentielijst.