De JGZ heeft een belangrijke rol bij het signaleren van kinderen met slaapproblemen en hun ouders. In dit hoofdstuk wordt besproken hoe de JGZ slaapproblemen kan signaleren, en kan beoordelen of verwijzing noodzakelijk is of dat begeleiding door de JGZ kan gebeuren.
Het stellen van de diagnose van een slaapstoornis is niet de taak van de JGZ, wel is het belangrijk om kinderen bij een vermoeden van een slaapstoornis door te verwijzen (zie Samenwerken en verwijzen).
Daarnaast is het de taak van de JGZ bij slaapproblemen zelf interventies in te zetten (zie Begeleiden en behandelen).
Aangezien slaapproblemen bij bepaalde kinderen vaker voorkomen, is het voor de JGZ van belang op de hoogte te zijn van de risicofactoren (zie Risico- en beschermende factoren).
Vragenlijsten 4 – 10 jaar
Na het stellen van de vier korte oriënterende vragen kan de JGZ professional ouders of de jongere zelf vragen om een vragenlijst in te vullen, voorafgaand aan het volgende contactmoment (zie de subsectie Gevalideerde vragenlijsten). Deze vragenlijsten kunnen een deel van de brede anamnese in de subsectie Uitgebreide vragenlijsten vervangen.
In Nederland werd de “Child Sleep Hygiëne Questionnaire” (CSHQ) onderzocht en gevalideerd bij kinderen.[125] Deze vragenlijst bestaat uit 33 vragen over slaapgewoonten en is gevalideerd voor ouders van kinderen van 4-10 jaar.
Vragenlijsten Adolescenten
Voor adolescenten zijn er twee vragenlijsten beschikbaar. De “Adolescent Sleep Hygiene Scale”(ASHQ) werd in Nederland onderzocht en gevalideerd voor adolescenten.[47] Deze vragenlijst bestaat uit 28 items over slaaphygiëne. De “Chronic Sleep Reduction Questionnaire” (CSRQ) werd eveneens onderzocht en gevalideerd voor Nederlandse adolescenten.[126] De vragenlijst bestaat uit 20 items over slaaptekorten.
Het is waarschijnlijk dat ouders en jeugdigen zelf via internet op zoek gaan naar informatie en hulp over slaapproblemen alvorens professionele hulp te zoeken. Op internet is een Nederlandse zelftest beschikbaar voor jongeren met slaapproblemen: www.slimslapen.nl/zelftest. Deze test werkt als screeningsinstrument voor “insomnia disorder” volgens de DSM-5, maar is niet wetenschappelijk onderbouwd.
Signaleren slaapstoornissen
Veel kinderen hebben geen slaapstoornis, maar een probleem in het slaapgedrag. Er is in Nederland geen voor de JGZ bruikbaar en wetenschappelijk onderbouwd en gevalideerd screeningsinstrument om slaapproblemen van slaapstoornissen te onderscheiden. Het is niet de taak van de JGZ om slaapstoornissen te diagnosticeren. Deze richtlijn richt zich op het adequaat signaleren en behandelen van slaapproblemen en tijdige en adequate signalering en verwijzing wanneer er sprake is van een slaapstoornis. Echter, de grens tussen een slaapprobleem en een slaapstoornis is moeilijk scherp te definiëren.
De werkgroep beveelt aan een spectrum voor te stellen waarbij een gezonde, niet problematische slaap en normaal functioneren overdag aan het ene eind van het spectrum te vinden is en slaapstoornissen aan de andere kant van het spectrum. Ergens daartussenin zijn slaapproblemen te plaatsen die, als zij in ernst, frequentie en/of duur toenemen, over kunnen gaan in een slaapstoornis.
In tabel 2 worden de meest voorkomende slaapstoornissen kort omschreven. De jeugdarts of verpleegkundig specialist kan hiermee de slaapstoornis niet diagnosticeren, maar het geeft wel een richting waar men aan kan denken en suggesties voor de actie die ondernomen dient te worden indien er een vermoeden van een slaapstoornis bestaat. Bij slaapstoornissen is het medisch gezien niet schadelijk wanneer het in een enkel geval niet direct onderkend wordt.
Tabel 2. Korte omschrijving van slaapstoornissen die voor kunnen komen bij kinderen en suggesties voor te ondernemen actie.
Stoornis | Korte omschrijving | Te ondernemen actie |
Primaire insomnie |
Onvoldoende kwaliteit of kwantiteit van slaap Minstens drie maanden lang, gedurende minstens drie nachten per week zijn er problemen met inslapen (langer dan 30 min., komt vaker voor bij adolescenten), doorslapen (meer dan drie keer per nacht wakker worden of het opnieuw in slaap vallen duurt langer dan 30 min.), te vroeg wakker worden (minimaal 30 min. vroeger dan de geplande wektijd) en/of men voelt zich niet voldoende uitgeslapen, terwijl er wel voldoende tijd was om te slapen. De slaapproblemen veroorzaken problemen in het dagelijks functioneren en worden niet veroorzaakt door andere (slaap)stoornissen, of externe factoren (bijvoorbeeld middelengebruik) |
Bij een vermoeden van een primaire insomnie kan gestart worden met een interventie in de JGZ, zie Thema 6. Indien deze na een maand nog geen effect heeft, dan doorverwijzen naar een kinderarts of een specialist in een slaapcentrum. Bij kinderen met meervoudige problematiek is mogelijk intensieve behandeling in een slaapcentrum gewenst. |
Slaapafhankelijke ademhalingsstoornissen (sleep disordered breathing (SDB). |
Slaapafhankelijke ademhalingsstoornissen zijn bijvoorbeeld snurken en het Obstructieve Slaapapneu Syndroom (OSAS). Snurken komt bij ongeveer één op de tien kinderen voor en kan veelal worden verklaard door vergrote keel- en/of neusamandelen. Andere oorzaken kunnen een afwijkende anatomie van het KNO-gebied en hypotonie zijn. Bij OSAS is er sprake van een korte ademstilstand tijdens de slaap. Tijdens de ademstilstanden of verminderde ademhalingen, heeft de patiënt wel een prikkel om adem te halen, maar de ingeademde lucht komt niet verder dan de keel. De luchtweg is geblokkeerd. Tijdens de slaap ontspannen de spieren. Daardoor kunnen de tong en de zachte delen van het verhemelte in de keel de luchtweg blokkeren. Het is belangrijk op te merken dat bij OSAS in principe geen gevaar bestaat voor verstikking. De hersenen geven een alarmsignaal af zodat de snurker minder diep gaat slapen of (soms benauwd) wakker wordt. |
Volg de multidisciplinaire CBO-richtlijn: OSAS bij kinderen. Bij een vermoeden van een slaapafhankelijke ademhalingsstoornis zoals OSAS dient doorverwezen te worden naar een KNO-arts of kinderarts, of een specialist in een slaapcentrum. |
Primaire hypersomnieën |
Bij hypersomnie of hypersomnia is er sprake van dagelijks terugkerende perioden van overmatige slaperigheid. Een voorbeeld van een hypersomnie is narcolepsie. Bij narcolepsie is er sprake van oncontroleerbare slaapaanvallen overdag. Ook na voldoende nachtrust. Een zeer zeldzame slaapstoornis is het Kleine-Levin syndroom. Dit syndroom kenmerkt zich door plotselinge zich herhalende episoden van hypersomnie met cognitieve en gedragsstoornissen.[127] |
Bij een vermoeden van een primaire hypersomnie dient verwezen te worden naar een kinderarts of een specialist in een slaapcentrum. |
Circadiane ritmestoornissen | Bij circadiane ritmestoornissen vindt de aandrijving van het slaap-waakritme door de biologische klok te vroeg of te laat plaats vergeleken met het gewenste ritme. Het endogene vierentwintig uur melatonineritme speelt een sleutelrol bij de synchronisatie van circadiane ritmen, waaronder het slaap-waakritme. Het te vroeg of te laat op gang komen van de endogene melatonineproductie gaat vaak gepaard met stoornissen van het slaap-waakritme. Bij de helft van de kinderen met ADHD is de melatonineproductie gemiddeld één tot anderhalf uur later dan normaal. |
Bij een vermoeden van een circadiane ritmestoornis kan in principe gestart worden met een gedragsmatige aanpak in de JGZ (zie Thema 6: Interventie en begeleiding bij slaapproblemen). Indien deze na een maand nog geen effect heeft, dan doorverwijzen naar een kinderarts of een specialist in een slaapcentrum. Bij hardnekkige circadiane ritmestoornissen en problemen met in slaap vallen kan een behandeling met lichttherapie (zie Thema 6), eventueel aangevuld met melatonine mogelijk effectief zijn. Zie voor de rol van de JGZ professional bij de behandeling met melatonine Bijlage 4. |
Parasomnieën | Nachtmerries (parasomnia’s) komen voor tijdens de REM slaap, met name tijdens de 2e helft van de nacht. | Bij een vermoeden van parasomniën, kan gestart worden met een interventie in de JGZ (zie Thema 6 Interventie en begeleiding bij slaapproblemen). Indien deze na een maand nog geen effect heeft, dan doorverwijzen naar een kinderarts of een specialist in een slaapcentrum. Raadpleeg de JGZ richtlijn Angst indien er een vermoeden is dat een trauma de oorzaak is van de parasomnie. |
Nachtelijke verwardheid, slaapwandelen en nachtangst (pavor nocturnus) komen voor tijdens de overgang van diepe naar lichte slaap, met name tijdens de 1e helft van de nacht. | Bij slaapwandelen is het van belang ouders te laten weten dat dit in principe niet gevaarlijk is, maar dat zij wel moeten zorgen dat het kind niet in een onveilige situatie terecht kan komen (bijv. van de trap vallen). | |
Bij nachtangst (pavor nocturnus) worden kinderen plotseling angstig en overstuur wakker. Het lijkt alsof ze wakker zijn omdat ze hun ogen vaak open hebben, maar dat zijn ze niet. Nachtangst is niet hetzelfde als een nachtmerrie. Het kind kan zich geen nare droom herinneren. Bij een nachtmerrie is dat wel het geval. | Ook bij nachtelijke angst is het belangrijk om ouders gerust te stellen, omdat het er voor ouders uitziet alsof hun kind ergens van overstuur is geraakt. Het kind merkt er echter niets van en kan zich er niets van herinneren. Als ouders het kind tijdens de nachtelijke angst willentroosten, weert het kind hen vaak af en is er nauwelijks contact mogelijk. Hoewel het niet ernstig is en naarmate het kind ouder wordt vanzelf overgaat, kan nachtelijke angst soms worden voorkomen door het kind een kwartier voordat de nachtelijke angst optreed wakker te maken. | |
Slaapgebonden beweginsstoornissen | Rusteloze benen syndroom, in het Engels “Restless legs syndroom” (RLS): RLS is een neurologische conditie. pijnlijk, brandend of kriebelend gevoel in de benen dat optreedt in rust, met name bij het in slaap vallen, hetgeen problemen met inslapen kan veroorzaken. Er is nog weinig bekend over deze aandoening bij kinderen, maar onderzoek wijst erop dat rond de 2-6% van de kinderen hieraan lijdt. Ook lijkt een ijzertekort te maken te hebben met het ontstaan van RLS. Bij kinderen wordt dit mogelijk nog ondergediagnosticeerd en verward met groeipijnen. Bij chronische groeipijn in combinatie met problemen met inslapen, is het mogelijk dat hier een RLS aan ten grondslag ligt. In 2013 verschenen er op consensus gebaseerde diagnostische criteria door de internationale RLS studiegroep. | Bij een vermoeden van een RLS dient verwezen te worden naar een kinderarts of een specialist in een slaapcentrum. |
Periodieke bewegingsstoornis van de ledematen, in het Engels “Periodic Limb Movement Disorder” (PLMD): PLMD is een stoornis waarbij kinderen ’s nachts de benen of armen regelmatig, kortdurend en plotseling bewegen, , wat gepaard gaat met kort wakker worden. Kinderen zijn zich niet bewust van het bewegen, maar doordat ze op dat moment ook kort wakker worden, kan het zijn dat ze minder uitgerust raken. Bij periodieke bewegingen van de ledematen ’s nachts, in combinatie met vermoeidheid overdag, kan er sprake zijn van PLMD.[128] Het komt vaak samen met RLS voor. Net als bij RLS lijkt een ijzertekort te maken te hebben met het ontstaan van PLMD. | Bij een vermoeden van een PLMD dient verwezen te worden naar een kinderarts of een specialist in een slaapcentrum. | |
Tandenknarsen (Bruxisme). De oorzaak is vaak stress gebonden. | Een kind hoeft in principe niet behandeld te worden voor bruxisme, omdat het probleem meestal vanzelf vermindert en niet schadelijk is. Indien het tandenknarsen veelvuldig en langdurig voorkomt kan schade aan de tanden ontstaan. Adviseer ouders in dat geval om een afspraak te maken met een tandarts. Ook kan het tandenknarsen verminderen door spanning bij het kind te verminderen. | |
Hoofdbonken (Jactatio capitis) komt vaak voor bij jonge kinderen, met name tijdens het inslapen. Het gaat om ritmische, stereotiepe bewegingen in de overgang van waken naar slapen. Het komt bij 20% van de gezonde kinderen voor en het wordt door hen als prettig ervaren. Naast hoofdbonken, kan ook hoofdrollen, “body rolling” of “body rocking” voorkomen, alleen, of in combinatie. Naast het geluid dat de bewegingen veroorzaken, maken veel kinderen ook monotone geluiden bij de bewegingen, die voor veel overlast kunnen zorgen |
Een kind hoeft niet behandeld te worden tegen het hoofdbonken, het gedrag verdwijnt vanzelf weer. Omdat hoofdbonken op ouders beangstigend kan overkomen is het belangrijk gedegen voorlichting te geven. Hoofdbonken kan verergeren door spanningen. Het verminderen van spanning kan ervoor zorgen dat het hoofdbonken afneemt. Hoofdbonken kan verergerd worden als er sprake is van slapeloosheid. Aandacht voor slaaphygiëne is dan belangrijk. Als het kind zichzelf bezeert door het bonken, of het bonken gaat er erg heftig aan toe, kunnen ouders maatregelen treffen om te zorgen dat het kind zich geen pijn kan doen. Bespreek met ouders dat het kindje zich geen pijn doet bij het hoofdbonken. Overleg met ouders wat hierbij met in acht neming van de veilig slapen adviezen de beste oplossingen zijn. Denk bijvoorbeeld aan een campingbedje, waar in het kader van veilig slapen geen matras van een ledikant in gelegd mag worden, maar wel het matras wat hoort bij het campingbedje. Zorg ervoor dat vooral geen koordjes of losliggende kussens worden gebruikt, in verband met het gevaar van verstikking. |