Richtlijn: Motorische ontwikkeling (2019)

Oriënterend neurologisch onderzoek in de JGZ

Aanbevelingen

1. Voor het afnemen van een oriënterend neurologisch onderzoek bij de algehele populatie van 0-6;6-jarigen volstaan de onderdelen die bij het Van Wiechenonderzoek (VWO) en de Baecke-Fassaert Motoriektest (BFMT) worden uitgevoerd. Het is belangrijk om de alarmsignalen van Touwen en de kwaliteit van bewegingen hierbij in ogenschouw te nemena

2. Op indicatie, dat wil zeggen als er afwijkend wordt gescoord op één of meerdere kenmerken van het VWO, kan de jeugdarts beslissen om bij een pasgeborene nader neurologisch onderzoek te doen (met name de Moro- en grijpreflexen). 

3. Op basis van de scores van het VWO, de BFMT of anamnese kan ook bij oudere kinderen besloten worden een oriënterend neurologisch onderzoek uit te voeren (zie ook stroomschema’s), en kan de jeugdarts eventueel, mede afhankelijk van de leeftijd van het kind, het volgende beoordelena

  • Spierkracht: grote spieren en handknijpkracht; 
  • Evenwicht: statisch: op één been staan, dynamisch: loopgang, Romberg vanaf 4 jaar; 
  • Tonus: evaluatie bij passieve beweging in het betreffende gewricht op verschillende snelheden; 
  • Peesreflexen 

4. De jeugdarts en jeugdverpleegkundige hebben kennis van veel voorkomende problemen en het medisch besliskundig handelen wat hierop kan volgenb

Uitgangsvraag

Waaruit dient een oriënterend neurologisch JGZ-onderzoek te bestaan?

a Voor de criteria van de kwaliteit van bewegen bij het VWO en de BFMT zie Laurent de Angelo (2005)
b Zie in de onderstaande tekst genoemde leerboeken voor indicaties en wijze van onderzoek

Wetenschappelijke onderbouwing

 

Methode

De verantwoording van de literatuursearches en de searchstrategieën staan nader omschreven in bijlage 6

Conclusies

Omdat deze uitgangsvraag niet wetenschappelijk kon worden onderbouwd, is deze uitsluitend practice-based beantwoord.

Overige overwegingen

De werkgroep geeft aan dat het neurologisch onderzoek bij kinderen dient om te bepalen of klachten en verschijnselen een neurologische basis hebben. Daarvoor moeten relevante neurologische functies adequaat (dat wil zeggen valide, betrouwbaar en aangepast aan de leeftijd) onderzocht worden63. Daarnaast kan een neurologisch onderzoek een neurologische afwijking aan het licht brengen voordat er klachten of verschijnselen zijn.

Een traditioneel neurologisch onderzoek bestaat uit een observatie en een onderzoek van de spierspanning, reacties en reflexen van kinderen156. De geringe tijd per consult in de JGZ maakt echter dat het standaard uitvoeren van neurologisch onderzoek bij de algehele populatie in de praktijk erg lastig is156. Momenteel krijgt de JGZ-professional door het uitvoeren van het VWO en de BFMT een indruk van het neurologisch functioneren van kinderen tot en met de leeftijd van 6;6 jaar. De projectgroep, werkgroep en geïnterviewde experts zijn van mening dat dit voldoende is en dat een uitbreiding van neurologisch onderzoek voor de algehele populatie niet noodzakelijk is. Eventueel kunnen op indicatie (zie stroomschema’s) wel enkele neurologische testen worden uitgevoerd.

De alarmsignalen van het VWO en/of anamnestische gegevens van ouders/verzorgers /leerkrachten vormen de beste indicatie voor neurologische afwijkingen15; expert opinion; werkgroep (zie bijlage 2). De project- en werkgroepleden zijn tevens van mening dat de jeugdarts op indicatie de spierkracht (grote spieren en handknijpkracht), het evenwicht (statisch: op één been staan, dynamisch: loopgang, Romberg vanaf vier jaar), de tonus (evaluatie bij passieve beweging in het betreffende gewricht op verschillende snelheden) en peesreflexen kan onderzoeken. In het boek Kinderneurologisch onderzoek naar Minor Neurological Dysfunction van Hadders-Algra staan de normwaarden voor op één been staan beschreven14.
 
In het boek Kinderfysiotherapie wordt goed omschreven hoe de bevindingen bij reflexonderzoek, tonusonderzoek en onderzoek naar spierkracht moeten worden geïnterpreteerd155.; pagina 456-457 voor reflexonderzoek en tonusonderzoek, pagina 595-596 voor spierkracht. Deze onderzoeken zijn met name bedoeld om te bepalen òf en naar welke specialist de jeugdarts een kind moet doorverwijzen.
 
In bijlage 16 wordt beschreven welke neurologische onderzoeken per leeftijdscategorie na verwijzing door de jeugdarts in de tweede of derde lijn of door een kinderfysiotherapeut kunnen worden uitgevoerd, zodat de jeugdarts in staat is tevoren een inschatting te maken van de diagnostiek die kan worden uitgevoerd na verwijzing.
 
De leden van de werkgroep hebben bepaalde casuïstiek benoemd die zeer vaak gesignaleerd wordt binnen de JGZ. Ter verduidelijking zijn zeven casussen uitgewerkt in bijlage 5.


Pagina als PDF