Richtlijn: Motorische ontwikkeling (2019)
Monitoring
Uitgangsvraag
Welke samenwerkingsafspraken moet de JGZ met welke partijen maken over monitoring bij het vaststellen van motorische ontwikkelingsproblemen?
Wetenschappelijke onderbouwing
Methode
Omdat de uitgangsvraag niet door middel van literatuursearch te beantwoorden is, is deze practice-based beantwoord door middel van de input van project- en werkgroepleden.
Overige overwegingen
Opvolgen verwijzingen
Volgens de werkgroep moet de JGZ afstemmen met andere disciplines wie verwijzingen opvolgt. Hiertoe moet de JGZ samen met andere betrokken zorgprofessionals het totale zorgproces (diagnose, behandelplan, opvolging en effect) monitoren. Zie hiervoor het Landelijk Professional Kader uitvoering Basispakket JGZ.
Om te zorgen dat de JGZ deze taken kan realiseren, dienen er afspraken gemaakt te worden met kinderfysiotherapeuten, kinderoefentherapeuten, ergotherapeuten en specialisten (kinderarts, revalidatiearts, kinderneuroloog); hoe de JGZ geïnformeerd wordt over de diagnose en behandeling bij het kind. Hiervoor volstaat een samenvatting van het opgestelde behandelplan, de opvolging en het effect ervan. Ook is het nuttig dat er afspraken worden gemaakt binnen de JGZ-organisaties hoe de monitoring van het zorgproces in de praktijk gerealiseerd kan worden, bijvoorbeeld door doktersassistenten in te zetten voor administratieve taken.
Afstemming met andere zorgverleners
De JGZ kan andere voor de motorische ontwikkeling betrokken zorgverleners ervan op de hoogte brengen dat als bij de JGZ een vertraagde motorische ontwikkeling wordt geconstateerd, er tijdens een volgende afspraak evaluatie volgt (zie ook de aanbevelingen bij samenwerkingsafspraken). De termijn waarop wordt bepaald naar inzicht van de JGZ-professional (standaard consult of extra consult). Blijkt de motorische ontwikkeling dan nog vertraagd, dan wordt het kind afhankelijk van de bevindingen naar de kinderfysiotherapeut, kinderoefentherapeut, kinderarts of een andere specialist verwezen. Als de JGZ een verontrustende ontwikkeling vaststelt, verwijst de JGZ, zoals ook beschreven meteen naar de specialist.
Na een verwijzing moet de JGZ, volgens de werkgroep en experts, monitoren of het kind behandeld wordt/is en of deze behandeling effectief is/was. De JGZ-professional kan dit inschatten op basis van de terugkoppeling door de behandelaar en/of informatie van de ouders. De JGZ-professional moet zich ervan bewust zijn dat na verwijzing voor behandeling er nog steeds een motorische ontwikkelingsachterstand kan bestaan waarvan het kind hinder ondervindt in het dagelijks functioneren. Dit kan betekenen dat:
- verdere behandeling ter bevordering van de motorische ontwikkeling geen zin meer heeft;
- het kind onderbehandeld wordt;
- de behandeling niet-effectief is, zeker als deze al langdurig wordt gegeven;
- de behandeling de problemen niet oplost, maar wel verdere achteruitgang voorkomt.
Indien een motorische ontwikkelingsachterstand blijft bestaan waarvan het kind hinder ondervindt, is het wenselijk dat de JGZ met ouders en kind bespreekt het kind hierop (bijvoorbeeld jaarlijks) te monitoren. Ontbreekt de terugkoppeling van de behandelaar of is deze niet duidelijk (bijvoorbeeld door een vermoeden van een discrepantie tussen de behandeling, noodzaak daartoe en/of effect), dan overlegt de JGZ hierover met zowel de ouders als de desbetreffende behandelaar(s).