Richtlijn: Motorische ontwikkeling (2019)

3. CP en DCD

Cerebrale Parese (CP)

De internationaal aanvaarde definitie van CP is: “Cerebrale Parese omvat een groep van blijvende aandoeningen van de hersenen met blijvende effecten voor de ontwikkeling van houding en beweging, ontstaan voor de eerste verjaardag, die leiden tot beperkingen in dagelijkse activiteiten”35. De stoornissen worden toegeschreven aan een niet-progressief pathologisch proces dat de hersenen tijdens hun vroege ontwikkeling heeft beschadigd”. Zie de Richtlijn Spastische Cerebrale Parese 2015. De houdings- of bewegingsstoornis bij CP gaat vaak gepaard met stoornissen in het sensorische systeem, perceptie, cognitie, communicatie en gedrag, met epilepsie en met secundaire stoornissen van het spierskeletstelsel. Veel kinderen met CP hebben spraakstoornissen (60%), gehoorproblemen (12%) of visusproblemen (36%)187. Ongeveer 30% van de kinderen met CP kan niet lopen, en bijna 20% kan uitsluitend met hulpmiddelen lopen190.

Bij CP is sprake van een beschadiging van de witte en/of de grijze stof van de hersenen. Als er sprake is van een zich voortzettende actieve ziekte van het centraal zenuwstelsel, is er geen sprake van CP. Bij vermoedens van CP dient altijd naar de specialist verwezen te worden. Doordat er allerlei vormen bestaan van neurologische beschadigingen die leiden tot CP, zijn er ook veel uitingsvormen van CP mogelijk. Daarom ook is het soms moeilijk om onderscheid te maken tussen kinderen met een milde vorm van CP en motorische ontwikkelingsproblemen bij andere neurologische ontwikkelingsproblemen.

Er worden verschillende classificaties van CP gebruikt. Een veel gebruikte is de Gross Motor Function Classification System (GMFCS)191. Met deze score kan vanaf ongeveer de leeftijd van twee jaar worden voorspeld wat het niveau van grof-motorisch functioneren kan zijn op 12-jarige leeftijd bij kinderen met CP. Er bestaat ook een indeling naar kwaliteit van bewegen: spastische-, dyskinetische- en atactische bewegingsstoornis.

 

Developmental Coordination Disorder

 

DCD is een veel voorkomende vorm van een motorische ontwikkelingsachterstand. In Nederland wordt de DSM-5 classificatie gebruikt, waarin deze term wordt gebruikt voor kinderen met motorische ontwikkelingsproblemen43. De hierin vermelde classificatiecriteria (DSM-5, 315.4) zijn:

A.     Het verwerven en uitvoeren van gecoördineerde motorische vaardigheden verloopt aanzienlijk onder het niveau dat verwacht mag worden gezien de kalenderleeftijd van de betrokkene en de mogelijkheden om de vaardigheden te leren en te gebruiken. De moeilijkheden komen tot uiting in onhandigheid (zoals dingen laten vallen of ergens tegenaan botsen), en een trage en onnauwkeurige uitvoering van motorische vaardigheden (zoals iets vangen, gebruik van een schaar of bestek, schrijven, fietsen of sporten).

B.     De deficiëntie in motorische vaardigheid van criterium A vormt een significante en persisterende belemmering bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) passend bij de kalenderleeftijd (zoals zelfverzorging en voorziening in levensonderhoud), en hebben invloed op de schoolprestaties, voorbereidende beroepsactiviteiten, beroepsactiviteiten, vrijetijdsbesteding en spel.

C.     De symptomen beginnen in de vroege ontwikkelingsperiode.

D.    De deficiënties in de motorische vaardigheden worden niet beter verklaard door een verstandelijke beperking (verstandelijke-ontwikkelingsstoornis) of visusstoornis, en kunnen niet worden toegeschreven aan een neurologische aandoening die invloed heeft op beweging (zoals CP, spierdystrofie, een degeneratieve stoornis).
 
De Nederlandse operationalisatie van de DSM-5 criteria voor DCD40 luidt:

A.     De totaalscore op de Movement ABC-2 ligt op of beneden standaardscore 7 (16de percentiel) of de score op één van de drie componenten van de Movement ABC-2 ligt op of beneden standaardscore 5 (5de percentiel) (voor verdere uitleg over de Movement ABC zie bijlage 10).

B.     Uit de hulpvraag moet blijken dat de aandoening de schoolse prestaties of de algemene dagelijkse activiteiten voortdurend en in belangrijke mate beïnvloedt. Dit is ter beoordeling aan de medisch specialist of profielarts die hiertoe geschoold en competent is (kinderrevalidatiearts, kinderarts, jeugdarts, kinderneuroloog, kinderpsychiater). Met alleen de aanmelding bij een interprofessioneel team is nog niet voldaan aan dit criterium. De motorische vragenlijsten: Coördinatie Vragenlijst voor Ouders (CVO, is de Nederlandse vertaling van DCD-Q) en Groninger Motoriek Observatieschaal (GMO) worden standaard gebruikt voor aanvullende informatie over functionele problemen thuis en op school.

C.     Het criterium “De symptomen beginnen zich tijdens de vroege ontwikkeling te manifesteren” is in de Nederlandse definitie (nog) niet geoperationaliseerd.

D.    De aandoening is niet het gevolg van een medische conditie volgens de resultaten van een medisch-neurologisch onderzoek. De diagnose kan alleen gesteld worden door een medisch specialist of profielarts die hiertoe geschoold en competent is zoals een kinderrevalidatiearts, kinderarts, jeugdarts, kinderneuroloog en kinderpsychiater. Voorafgaand aan de diagnose moet onderzoek plaatsvinden naar: algemene lichamelijk conditie (motoriek, neurologie, visus), communicatieve vaardigheden, gedrag (Child Behavior Checklist/Teacher Report Form) en sociale omstandigheden. Indien twijfel bestaat over de cognitie dient ook een IQ-test te worden afgenomen. De diagnose DCD kan niet gesteld worden als het IQ op of beneden de 70 valt op een individueel afgenomen, gestandaardiseerde intelligentietest. Verondersteld mag worden dat het IQ boven de 70 valt, wanneer een kind in het regulier onderwijs zit, niet gedoubleerd heeft en er geen andere twijfel bestaat over het intelligentieniveau (bijvoorbeeld via leerlingvolgsysteem).


Pagina als PDF