Richtlijn: Opsporen oogafwijkingen (2019)

4. Randvoorwaarden

In dit thema wordt besproken wat de randvoorwaarden zijn voor optimale opsporing van oogafwijkingen, waaronder de faciliteiten die nodig zijn voor het uitvoeren van de onderzoeken, het verwijzen, de informatie die moet worden gegeven aan ouders voorafgaand aan het onderzoek en de juiste scholing van JGZ-professionals. Daarnaast zijn goede samenwerking en afstemming tussen de verschillende disciplines die betrokken zijn bij de signalering, beoordeling en behandeling van kinderen met een (mogelijke) visuele stoornis, essentieel om de continuïteit in de zorg voor kind en ouders te waarborgen.

Aanbevelingen

Omgeving

  • Anamnese, inspectie en onderzoeken worden gedaan in een rustige en bij voorkeur aparte ruimte; als het onderzoek buiten het JGZ-centrum plaatsvindt (bijvoorbeeld op school), worden hierover lokaal afspraken gemaakt.
  • Deze onderzoeksruimte is uitgerust met standaard verlichting die, bij voorkeur, niet automatisch aan- en uitgaat. Een normaal verlichte spreekkamer is van voldoende kwaliteit.
  • Geadviseerd wordt om de visusmeting uit te voeren in een normaal verlichte spreekkamer.
  • De testruimte is groot genoeg om visusmetingen op de vastgestelde afstand van 4 of 5 meter uit te kunnen voeren. Werken met spiegels wordt hierbij afgeraden omdat dit de uitkomsten van de metingen nadelig beïnvloedt.
  • Er wordt dringend aanbevolen dat per JGZ-locatie één afstand tot de visuskaarten wordt aangehouden. Hierin kan gekozen worden voor 4 of 5 meter.

Materialen

  • Iedere jeugdarts en verpleegkundig specialist die beoordeelt of de rode fundusreflex aanwezig is, heeft beschikking over een oogspiegel (ophthalmoscoop).
  • Op elke JGZ-onderzoekslocatie waar visusmetingen gedaan worden, is in elk geval een logaritmische E-Haken kaart (of een Landolt-C kaart zolang deze niet is vervangen) en een LEA Symbolen kaart beschikbaar. Indien deze in de loop der tijd vergeelt, moet deze vervangen worden. De kaarten hebben minimaal 5 symbolen op een rij.
  • De Landolt-C kaart wordt uiterlijk per 1-1-2021 vervangen door de E-Haken kaart.
  • Op elke JGZ-onderzoekslocatie is een afdekbril aanwezig.
  • Elke JGZ-professional die de cornea lichtreflex, de instelbeweging en de monoculaire volgbewegingen uitvoert beschikt over een fixatie lampje, bijvoorbeeld een penlight.
  • Na ingaan van deze richtlijn worden de lichtkasten niet meer gebruikt.

Scholing

  • De JGZ-organisatie biedt de gelegenheid voor regelmatige scholing van de JGZ-professional op het gebied van opsporing van oogafwijkingen.
  • Deze scholing moet voldoen aan landelijk vastgestelde normen en moet worden afgesloten met een toets waarvan de eisen landelijk worden vastgelegd.
  • De scholing is gebaseerd op het train-de-trainer-model.
  • De lokale (regionale) instructeurs moeten in vijf jaar tijd minstens driemaal een terugkomdag volgen.  
  • Elke JGZ-organisatie dient ten minste 1 gecertificeerde visusinstructeur beschikbaar te hebben, zelf of in samenwerking met andere JGZ-organisaties op lokaal (regionaal niveau).  
  • De lokale (regionale) gecertificeerde visusinstructeurs zijn verantwoordelijk voor de (bij)scholing en de toetsing van JGZ-professionals met betrekking tot het opsporen van oogafwijkingen.

Informatie

  • JGZ-professionals geven informatie aan ouders zodat kinderen goed voorbereid zijn voor het visusonderzoek. Zij doen dat voorafgaand aan het onderzoek, bij een herhaalonderzoek of bij een verwijzing; bijvoorbeeld gebruikmakend van ‘gevalideerde’ informatie van de Stichting Opvoeden.nl.

Samenwerking

  • JGZ-organisaties maken regionaal afspraken over informatie die gedeeld wordt bij de verwijzing.
  • JGZ-organisaties maken afspraken met de orthoptisten, optometristen, oogartsen en huisartsen in de regio over directe terugrapportage van de bevindingen en ingezette behandeling na verwijzing.
  • JGZ-organisaties zijn verantwoordelijk voor het volgen van een kind na verwijzing. Wanneer een bepaalde verwijstermijn (6 maanden) is verlopen en JGZ-professionals niets hebben terug gehoord, dan wordt actief onderzocht of de verwijzing is opgevolgd en wat de resultaten hiervan zijn.

Organisatie

JGZ-organisaties bepalen zelf hoe en waar het visusonderzoek in de leeftijdsperiode van 54-66 maanden plaatsvindt. Bijvoorbeeld op het JGZ centrum of op school, waarbij een goede uitvoering van het onderzoek wordt gegarandeerd. Bij kinderen die al onder controle zijn bij een orthoptist of oogarts hoeft de visus niet onderzocht te worden.

Meer informatie over de aanbevelingen staat in de onderbouwing van dit thema.


Pagina als PDF