Normale angst
Elke jeugdige heeft soms last van angst. Het kind kan ergens van schrikken of is bang voor het donker, monsters onder het bed of uit logeren gaan. Angst is normaal in stressvolle situaties en kan zelfs nuttig zijn om te waarschuwen bij gevaar.
Op jonge leeftijd zijn de objecten van angst vaak concreet en van alle dag, bijvoorbeeld angst voor een spin of dat mama weggaat. Op latere leeftijd kunnen de objecten abstracter en geïnternaliseerd zijn, bijvoorbeeld angst voor een mogelijke overstroming of de mening van de groep [35]. Een grove indeling van normale angsten per ontwikkelingsfase is opgenomen in tabel 1 [35]; [153]; [32].
Ontwikkelingsfase | Bronnen van angst |
Baby (0-12 maanden)
Peuter (1-4 jaar) |
|
Basisschool leeftijd (4-12 jaar) 4-5 jaar |
|
12 jaar |
|
Adolescentie (12-19 jaar) |
|
Angst kan zich op verschillende manieren uiten en de uitingsvorm is afhankelijk van het temperament en karakter
van een jeugdige. Angst kan op de volgende manieren waargenomen worden:
- Psychologisch in de vorm van affect (bijvoorbeeld angstig zijn),
- Als cognitie (bijvoorbeeld de gedachte dat je iets kan overkomen),
- Motorisch (bijvoorbeeld trillen, hyperactiviteit),
- Fysiologisch (bijvoorbeeld verhoogde hartslag, zweten) [39].
Praktijkvoorbeeld normale angst Colin is bijna vier. Al vanaf dat hij kan lopen, is hij regelmatig bang van honden en katten die onverwacht zijn pad kruisen. Als dreumes en peuter kon hij dan behoorlijk schrikken, terugdeinzen en zich vastklampen aan het been van mama of papa. Soms moest hij ook even huilen en wilde opgetild en getroost worden. Wanneer de hond of kat weer verder was gelopen, nam de angst direct af en normaliseerde Colins gedrag weer. Nu hij bijna vier is, lijkt de angst af te nemen en wil hij zelfs graag spelen met de jonge kittens van de buren. Hij heeft geleerd dat hij niet bang hoeft te zijn voor honden en katten en kan deze dieren nu rustig benaderen. |
Signalen van (normale) angst per leeftijdsfase
Signalen van normale angst zijn veelzijdig en verschillend per leeftijdsfase en per jeugdige en kunnen in elkaar overlopen. Culturele achtergrond en geslacht kunnen van invloed zijn op het uiten van signalen [39]. Zo verbergen jongens angstgevoelens meer dan meisjes, wat kan leiden tot het vermijden van de ervaren angstige situatie of juist tot overschreeuwend gedrag [39].
De signalen van angst zijn hieronder per leeftijdsfase beschreven.
Baby (0-12 mnd)
Voor baby’s kunnen harde geluiden, verliezen van steun, of plotseling toenadering bronnen van angst zijn. Een jonge baby (0-6 maanden) die schrikt van een hard geluid kan de armpjes uitslaan zoals getest wordt bij de zogenoemde Mororeflex, kan een pruillip opzetten, trillippen krijgen en gaat dan meestal huilen [153]. Een iets oudere baby zal naast de voorgenoemde huilreactie ook actief, door te kruipen of door middel van oogcontact, op zoek gaan naar de gehechtheidspersoon (veelal moeder of vader of bekende verzorger) voor troost en nabijheid. Ook kan een verstilling ofwel freeze optreden. Een kind reageert dan niet op de omgeving maar vertoont een verstijfd lichaam.
Vanaf de tweede helft van het eerste levensjaar kan het kind angstig reageren wanneer het gescheiden wordt van verzorgers. Deze zogenoemde scheidingsangst is normaal in de ontwikkeling, vanaf het moment dat een kind vreemden van bekenden kan onderscheiden. Andere normale bronnen van angst kunnen hoogte/diepte, onbekende voorwerpen en geluiden zijn [153][35].
Peuter (1-4 jaar)
In de peuterfase kunnen natuurverschijnselen zoals water en storm (1-2 jaar), dieren en het zien van bloed (2-4 jaar) bronnen van angst zijn [35][153]. De specifieke angst, angst voor een bepaald object of een situatie, is normaal voor de kinderleeftijd. De angst bij jonge peuters (1-2 jaar) wordt vaak geuit door gillen en huilen waarmee ze aangeven nabijheid te willen van hun gehechtheidspersoon. Daarnaast kunnen signalen van aarzeling, terugtrekkende beweging, een verstijvend lichaam (freeze), naar beneden getrokken mondhoeken zichtbaar zijn. Deze bewegingen maken peuters om uiting te geven aan het gevoel van angst die ze nog niet altijd kunnen verwoorden. Hoe ouder en verbaler kinderen worden, hoe beter ze kunnen aangeven dat ze bang zijn en waar ze bang voor zijn (2-3 jaar), en hoe minder ze fysieke uitingsvormen vertonen.
Ook kunnen flinke driftbuien, uitbarstingen en voor het kind ongebruikelijk broekplassen optreden als angstreactie op bijvoorbeeld een (naderende) scheiding van de gehechtheidspersoon (meestal moeder of vader). Scheidingsangst kan op deze leeftijd nog voorkomen.
Basisschoolleeftijd (4-12 jaar)
Angst voor een bepaald object of een situatie is normaal voor kinderen in de basisschoolleeftijd, bijvoorbeeld voor het donker of voor verlies van lichamelijke integriteit als een kind naar de dokter of kapper gaat. Observeerbare uitingen van angst bij kleuters zijn onder andere klampend gedrag vertonen, huilen, ontwijken van het object of de situatie die angst oproept, broekplassen, en storend gedrag tot soms zelfs drift- en agressieve buien aan toe. De oorzaak van angst verandert, van een duidelijk aanwijsbaar voorwerp of gebeurtenis naar meer abstracte, mogelijk denkbeeldige gebeurtenissen. Denk hierbij aan heksen en monsters, de dood of dode mensen. Een kleuter zal deze angst niet alleen fysiek laten blijken maar ook op kinderlijk niveau kunnen verwoorden [153][35].
Naarmate kinderen ouder worden kunnen ze zich meer een voorstelling maken van de toekomst waardoor angst bij anticipatie op wat komen gaat, kan ontstaan. Deze angst kan zich uiten in het zorgen maken over iets. Oudere kinderen kunnen beter fantasie (spoken) onderscheiden van realiteit, maar dat wil niet direct zeggen dat de angst hiervoor altijd verdwijnt [153]. Andere bronnen van angst kunnen zijn zelfveroordeling (rond 6 jaar), beoordeling door leeftijdsgenoten, falen bij prestaties, anticipatie op nare gebeurtenissen (zoals bedenken dat de ouders zouden kunnen gaan scheiden) (6-12 jaar).
In de praktijk wordt angst bij kinderen gezien als de ouders gaan scheiden, of als de ouders veel ruzie maken, en het kind bang is een van de beide ouders te verliezen. Deze angst kunnen kinderen uiten in: slecht inslapen, vaak ’s nachts wakker worden, regressie in gedrag zoals weer gaan bedplassen, fysieke symptomen zoals buikpijn, hoofdpijn, of niet meer spreken in bepaalde sociale situaties terwijl zij wel kunnen spreken en de taal goed begrijpen (selectief mutisme). Kinderen kunnen clownesk gedrag tonen wanneer zij sociaal angstig zijn.
Adolescentie (12-19 jaar)
Uit de longitudinale studie TRAILS blijkt dat voor de meerderheid van de adolescenten vanaf het tiende levensjaar het aantal angstsymptomen licht afneemt om vanaf het 15de levensjaar weer licht toe te nemen [22]. Vanuit een evolutionair gezichtspunt kan worden verondersteld dat een lager angstniveau jonge pubers beter in staat stelt tot het exploreren, dat bij deze fase vaak wordt gezien.
Er is een groep die juist meer angstsymptomen rapporteert in het begin en midden van de adolescentie dan in de pre- en late adolescentie. Een kleine groep meisjes vertoont een sterk toenemend aantal angstsymptomen en een groep jongens een afnemend aantal angstsymptomen. Deze afwijkende ontwikkelpatronen hangen samen met een hogere lifetimeprevalentie van angststoornissen [22]. Deze groep meisjes en jongens heeft meer kans op een angststoornis.
De adolescentie is een periode waarin de jeugdige zich steeds vaker zorgen maakt. Die zorgen gaan over uiteenlopende onderwerpen en centreren zich om de jeugdige zelf. Dit komt omdat de jeugdige steeds beter in staat is over zichzelf en het eigen handelen te reflecteren. In de adolescentie kan sterke faalangst ontstaan en vaak neemt sociale angst toe omdat het eigen gedrag onder een vergrootglas wordt gelegd, vooral in relatie tot leeftijdsgenoten. De angst kan zo hevig worden, dat de jongere school verzuimt.
In de adolescentie ontwikkelt de jeugdige zijn eigen identiteit en daarbij komen vertrouwde dogma’s opeens op losse schroeven te staan. Dit kan een angstige periode zijn waarbij angsten voor afwijzing, situaties waarin de jeugdige wordt beoordeeld en het eigen uiterlijk vooropstaan [153][35]. Andere bronnen van angst kunnen gevaren zijn die niet direct met de jeugdige zelf te maken hebben, zoals natuurrampen en oorlogen, of hypochondrische overwegingen, bijvoorbeeld de angst voor aids.
In de praktijk wordt de angst voor afwijzing, beoordeling en uiterlijk gezien in de vorm van terugtrekgedrag door de jongere. Belangrijk is dat bij gedrag dat de indruk wekt tegenovergesteld te zijn aan angst, zoals risicozoekend gedrag of arrogant gedrag, ook gelet wordt op of er onderliggend sprake is van angst. Ook kan angst geuit worden in lichamelijke problemen, zoals bedplassen of niet anders verklaarbare somatische pijnen zoals buikpijn of hoofdpijn.