Minimale interventies voor jeugdigen met angst en hun ouders
De interventies die de JGZ-professional inzet zijn vooral preventief van aard. Preventie kent drie hoofdvormen: universele, selectieve en geïndiceerde preventie [165]. Het inzetten van preventieve interventies kan versterkend zijn voor de gezondheid (‘positieve gezondheid’), en kan voorkomen dat angstsymptomen ontstaan of dat ze verergeren. Universele preventie beschermt de gezondheid van de bevolking en richt zich in het geval van de JGZ op het functioneren van alle kinderen en jongeren. Voor iedere jeugdige zet de JGZ haar taken in om een positieve ontwikkeling te bevorderen. Met voorlichting en advies kan de JGZ tips geven (psycho-educatie), zorg wegnemen als dit kan en zo bijdragen aan het versterken van de eigen kracht en onnodige medicalisering tegengaan. Afhankelijk van de specifieke situatie van de jeugdige, het gezin en zijn omgeving kan er ook selectieve of geïndiceerde preventie worden ingezet. Selectieve preventie richt zich voornamelijk op het functioneren van kinderen en jongeren met een verhoogd risico op psychische problemen op basis van aanwezigheid van risicofactoren (bijvoorbeeld een ouder met een psychische stoornis (Risico- en beschermende factoren), met als doel om het ontstaan van psychische problemen zoals angstklachten te voorkomen. Geïndiceerde preventie richt zich op kinderen en jongeren die al lichte psychische problemen hebben. Het doel van de JGZ bij deze preventievorm is te voorkomen dat de problemen verergeren en zich mogelijk tot een angststoornis ontwikkelen.
Ieder consult in de JGZ bevat in principe minimale interventies: zonder dat een ouder of jeugdige een specifieke vraag of individuele behoefte heeft, wordt (online) informatie over de ontwikkeling van de jeugdige per fase/leeftijd gegeven, het bijbehorende gedrag en hoe ouders of het kind zelf daarmee om kunnen gaan. Na het goed uitvragen en observeren van gedrag, ontwikkelingsaspecten en problematiek (anamnese) geeft de JGZ-professional voorlichting en advies op maat aan ouder en kind. Dit kan bestaan uit het geven van gerichte informatie en specifieke tips, geruststellen en normaliseren en/of nader onderzoek of verwijzing naar gespecialiseerde hulp.
Interventies voor ouders met een kind met risico op angst kunnen algemeen van aard zijn of meer gericht op de angstklachten. Interventies van algemene aard voor (jonge) ouders die mogelijk latere angstproblematiek bij het kind kunnen voorkomen zijn bijvoorbeeld Triple P, Stevig Ouderschap of VoorZorg. Belangrijk in de keuze van een niet-specifieke angstinterventie voor ouders is dat de JGZ-professional alert is op de Risico- en beschermende factoren voor het ontwikkelen van problematische angst. Afhankelijk van de situatie zet de JGZ-professional die algemene interventie in die de risicofactor positief kan beïnvloeden, in die zin dat de kans op een mogelijke angststoornis wordt verkleind.
De richtlijn gaat over angst en daarom zijn alleen die adviezen en interventies opgenomen die primair over angst gaan. Angst kan ook een uiting zijn van een onderliggend probleem, bijvoorbeeld van pesten, een chronische ziekte of van dyslexie. Voor deze interventies wordt verwezen naar de databank effectieve jeugdinterventies en naar andere probleemspecifieke JGZ-richtlijnen (Pesten uit 2014, ADHD uit 2015, Astma uit 2011, Kindermishandeling uit 2016).
Generieke interventies, niet speciaal gericht op angst maar op een breed spectrum van psychosociale problemen of opvoedproblemen staan beschreven in de richtlijn Vroegsignalering van psychosociale problemen uit 2008 (update JGZ-richtlijn Psychosociale Problemen volgt in september 2016) en Opvoedondersteuning uit 2013.
Minimale interventies voor etnische minderheden
Het is belangrijk dat de JGZ-professional zich realiseert dat angstproblematiek in verschillende culturen verschillend geuit wordt en dat de aanpak hierop aangepast moet zijn om geaccepteerd te worden. Soms is een somatische ingang voor somatisch geuite klachten nodig om ouders/jeugdige te motiveren voor begeleiding of psychologische hulp. Hierbij kan het behulpzaam zijn een voorlichter eigen taal en cultuur in te schakelen, die aan de JGZ-organisaties verbonden kunnen zijn. Wanneer een taalbarrière een gesprek over mogelijke problematische angst in de weg staat biedt een tolk ondersteuning. Met hulp van de tolk kan het probleem inzichtelijk worden gemaakt (aan de inhuur van een tolk zijn kosten verbonden). Denk hierbij ook aan vragen als ‘Hoe zouden mensen in je (ouders) land van herkomst je klachten verklaren?’, ‘Hoe zouden mensen in je (ouders) land van herkomst met deze klachten omgaan?’, ‘Voel je je door je naasten begrepen?’.
Het is belangrijk rekening te houden met en op de hoogte te zijn van gevoelens van schaamte die het uiten van deze klachten in de weg kunnen staan.
Zie Evidence 5.1.1.2 voor onderbouwing.
Minimale interventies voor lager opgeleide groepen
Er zijn geen interventies voor het voorkomen of verminderen van problematische angst speciaal voor groepen met een lager sociaal-economische status. Zie Evidence 5.1.1.3 voor onderbouwing.
Minimale interventies voor jongens/meisjes met angst
Er zijn geen interventies voor het voorkomen of verminderen van problematische angst apart voor jongens of meisjes.
Zie Evidence 5.1.1.4 voor onderbouwing.