2.1.2 Problematische Angst

JGZ-richtlijn Angst

Angst

Problematische angst 

Problematische angst onderscheidt zich van een angststoornis, doordat ‘de emotie lang duurt, maar niet extreem veel langer dan het verdwijnen van de aanleiding, de jeugdige wel lijdt maar niet overmatig, er geen duidelijke, aan de angst gerelateerde, beperkingen in sociaal of schools functioneren waarneembaar zijn, en de gedragsuitingen passen bij de leeftijd van de jeugdige’ [39].

Praktijkvoorbeeld problematische angst
Rosa van 5 jaar komt met haar moeder voor gezondheidsonderzoek bij de JGZ. Wat problemen met het gehoor, verder loopt alles lekker, het gaat goed op school, ze speelt veel met leeftijdgenootjes. Moeder heeft op de SDQ aangegeven dat Rosa nog wel eens bang is. Waarvoor? Voor onweer en voor spoken. Maar vooral voor dieven die in huis komen als ze slaapt. Ze hebben dit met Rosa nog niet eerder meegemaakt. Maar bij zus Eva van negen is een half jaar geleden een separatieangststoornis gediagnosticeerd. Eva was erg bang voor dieven, kwam wel vijf keer uit bed om te vragen of ouders de deuren wel goed hebben afgesloten, wilde absoluut niet dat iemand met open raam sliep, en dit werd steeds erger. Eva is altijd een angstig meisje geweest, ze heeft sterke scheidingsangst gehad en nog wel, is altijd bang dat anderen haar niet aardig vinden en wil niet meer bij anderen gaan spelen. Ouders zijn al zeker een jaar niet meer samen weggeweest ’s avonds, ze moeten toch altijd eerder terugkomen voor Eva. Eva haar angststoornis wordt behandeld met cognitieve gedragstherapie binnen de Jeugd-GGZ, maar haar klachten zijn nog niet verdwenen. Rosa moet er af en toe om lachen of wordt er boos om, maar Eva’s angst begint haar ook bang te maken. Moeder vertelt dat zij als kind zelf ook altijd verlegen was en niet uit logeren durfde. Ze vraagt hoe ze kan voorkomen dat de problematische angst van Rosa verergert en zij net zo angstig wordt als haar zus. Moeder wil graag handvatten om goed te kunnen reageren op het gedrag van Rosa.

 

In de Jeugdhulp (voorheen Jeugdzorg) wordt gebruikgemaakt van een classificatiesysteem om problemen van cliënten te definiëren, het zogenoemde Classificatiesysteem Aard Problematiek Jeugdzorg [39]. Met de CAP-J kan een inschatting gemaakt worden van de aard van de problematiek van een jeugdige. In deze richtlijn is gebruik gemaakt van de CAP-J om problematische angst te definiëren, zodat binnen de JGZ en Jeugdhulp dezelfde taal gesproken wordt.

De CAP-J onderscheidt verschillende subtypes van problematische angst die hieronder beschreven worden. Daarnaast wordt in de richtlijn specifiek aandacht besteed aan schoolweigeren.

Scheidingsangst 

De bekendste angst bij jonge kinderen is scheidingsangst, ook wel separatieangst genoemd. Deze angst is een normaal verschijnsel binnen een gezonde ontwikkeling en komt voor vanaf de tweede helft van het eerste levensjaar, meestal rond de 7de à 10de maand, wanneer een kind in staat is vreemden te onderscheiden van bekenden.
Het kind ervaart angst voor vreemden en gaat zich hechten aan één of enkele vaste
personen en reageert met angst indien het gescheiden wordt van voor hem vertrouwde verzorgers.
Scheidingsangst wordt problematisch indien er sprake is van overmatige scheidingsangst, dat wil zeggen:

  • De angstreactie is zeer heftig (het kind raakt overstuur / in paniek).
  • De reactie duurt buitensporig lang (het kind blijft ontroostbaar).
  • De angst past niet meer bij het ontwikkelingsniveau van het kind [39]. Scheidingsangst kan tot de leeftijd van 4 jaar voor komen.

Specifieke angst 

Voor specifieke angst wordt ook wel de term vrees gebruikt. Hierbij kan het kind angst en spanning vertonen naar aanleiding van een bepaald object dat of situatie die vermeend gevaar of dreiging oplevert. Denk hierbij bijvoorbeeld aan onweer, dieren en duisternis. Deze specifieke angsten zijn normaal voor de kinderleeftijd (2-12 jaar). De emotie staat steeds in verhouding tot de aanleiding en duurt niet langer dan het verdwijnen van de aanleiding. Het kind lijdt niet overmatig en de angst past bij de ontwikkelingsleeftijd. De specifieke angst wordt problematisch als de angst het functioneren van het kind op school, in het gezin of met leeftijdsgenoten belemmert. Bij specifieke angst is sprake van bijbehorende emotionele en fysieke ontregeling, zoals buikpijn [39]. Specifieke angst komt meer voor bij meisjes dan bij jongens [42][38].

Faalangst 

Over het algemeen is iedere jeugdige bang om te falen. Meestal is dat een motiverende factor (positieve faalangst). Er is sprake van negatieve faalangst als de jeugdige irrationeel bang is om te falen waardoor prestaties slechter worden dan verwacht. De jeugdige raakt, in situaties waarin prestaties worden geëist of in nieuwe situaties, zo gespannen dat de de jeugdige zich minder goed kan concentreren, minder creatief is in het bedenken van oplossingen en nodeloos fouten maakt of zelfs volledig blokkeert. Deze angst komt veel voor op school, omdat daar regelmatig prestaties worden verwacht [39].

Sociale angst 

De jeugdige (vanaf 4 à 5 jaar) vertoont een milde angstreactie en gespannen gedrag in relatie tot anderen naar aanleiding van vermeend gevaar of dreiging of door vermeende psychische druk (zoals het idee hebben te moeten voldoen aan bepaalde eisen). In dit laatste geval wordt ook wel gesproken van sociaal evaluatieve angst.
Sociale angst uit zich door een combinatie van de volgende gedragingen, emoties of
gedachten:

  • gaat contacten met anderen uit de weg
  • voelt zich onveilig, gespannen, angstig, bang
  • voelt zich bedreigd, reageert zeer alert
  • voelt zich gepest
  • zoekt meer hulp en steun dan anders
  • vertoont separatieangst, soms claimend gedrag (vastklampen)
  • vraagt geen of onvoldoende hulp bij problemen
  • reageert snel geprikkeld en boos, soms juist verstijfd
  • huilt snel/veel
  • heeft soms buikpijn of hoofdpijn of is ‘schoolziek’
  • uit zich ongelukkig, zorgelijk, onzeker
  • verliest gemakkelijk zelfvertrouwen [39].

Sociale angst komt meer voor bij meisjes dan bij jongens [42][38].

Piekeren 

Naarmate kinderen ouder worden gaan gedachten een steeds grotere rol spelen in het aansturen van hun gedrag. Tijdens de puberteit en adolescentie kan dit leiden tot meer angst, bijvoorbeeld door gedachten over negatieve beoordeling door anderen, existentieel gevaar als oorlogen en milieurampen, middelengebruik, falen op school et cetera. Deze gedachten kunnen de plaats innemen van de echte werkelijkheid en zo ontaarden in doelloos piekeren.” [39]

Angst bij traumatisering of mishandeling 

Soms laat een kind of adolescent angst zien die gerelateerd is aan een traumatische ervaring. Dit kan angst zijn als uiting van mishandeling, misbruik, verwaarlozing en of huiselijk geweld. Denk ook aan mogelijke ervaringen met een loverboy, aan jeugdigen die gevlucht zijn en/of uit oorlogsgebieden komen. De angst kan een uitingsvorm zijn van een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Wanneer trauma’s herbeleefd worden, kan dit gepaard gaan met (heftige) angsten. Uit de JGZ-praktijk kwam een voorbeeld van een Afghaans meisje dat erg bang was voor onweer, dat door haar met oorlogsgeluiden geassocieerd werd.

Schoolweigeren 

Het zogenoemde schoolweigeren verdient aparte aandacht. In de volksmond wordt schoolweigeren ook wel schoolfobie genoemd. Eigenlijk is het klinisch niet zo handig om te spreken van een schoolfobie. Dit impliceert namelijk dat er een fobie voor school bestaat, net zoals er een fobie voor naalden of voor honden kan zijn. Bij schoolweigeren is het de taak van de JGZ-professional om te onderzoeken waar schoolweigeren mee te maken heeft. Wanneer angst de reden is van schoolweigeren is het aan de JGZ-professional om te analyseren waar de jeugdige nu precies bang voor is. De jeugdige kan bang zijn voor separatie van de ouders in het kader van een separatieangststoornis of voor het houden van spreekbeurten in het kader van een sociale fobie. Ook kan sprake zijn van een posttraumatische stressstoornis ten gevolge van extreem pestgedrag of van niet naar school willen vanwege een paniekstoornis, desinteresse, een gedragsstoornis of verslavingsproblematiek. Door een goede analyse van de symptomen te maken wordt duidelijk waarop de behandeling gericht moet zijn.
In een onderzoek naar de effectiviteit van cognitieve gedragstherapie (CGT) bij ‘schoolfobie’ bij 8- tot 17-jarigen bleken onder meer de volgende diagnosen aanwezig: specifieke of sociale fobie (58%), separatieangststoornis (32%), overmatige angststoornis (4%), paniekstoornis (2%), oppositionele stoornis (9%) [18][35].

Aanbevelingen

Heb je vragen?

Neem voor vragen of meer informatie contact met ons op

Contact opnemen

Heb je suggesties voor verbetering van deze JGZ-richtlijn?

Geef jouw feedback