2.2.1 Risicofactoren

JGZ richtlijn Angst (2016)

Angst

Genetische invloeden
Problematische angst en angststoornissen zijn tot op zekere hoogte erfelijk bepaald [112]. Jeugdigen die een eerstegraadsfamilielid hebben met een angststoornis, hebben drie- tot vijfmaal zoveel kans op een angststoornis [111]. Zie Evidence PICO 2.2.1.1

(Neuro)biologische en lichamelijke invloeden
Verschillende biologische en lichamelijke factoren kunnen de kans op problematische angst verhogen. Voor de JGZ-praktijk hebben deze factoren vaak geen praktische waarde omdat ze lastig te signaleren zijn en/of er niets aan te veranderen valt. Bijvoorbeeld een hypersensitieve amygdala heeft een centrale rol in de regulatie van angst. Een aantal voorbeelden die mogelijk wel een signaleringsfunctie voor de JGZ-professional kunnen hebben zijn:

  • Jeugdigen die prematuur en/of met een laag geboortegewicht geboren zijn, meer detail in Evidence 2.2.1.1
  • Vanuit klinische ervaring is geconstateerd dat bepaalde ziektes, kunnen samengaan met problematische angst [35]; meer detail in Evidence 2.2.1.1
  • Sommige geneesmiddelen of zelfzorgmiddelen kunnen angst als bijwerking hebben; meer detail in Evidence 2.2.1.1
  • Veel drugs, zoals cannabis, amfetamine (speed), cocaïne, XTC, LSD en paddo’s kunnen angst opwekken of versterken; meer detail in Evidence 2.2.1.1
  • Hoewel jongeren alcohol kunnen gebruiken om angst te dempen, kan alcohol ook juist angst opwekken of versterken (www.alcoholinfo.nl).
  • De vrij verkrijgbare energy drinks, met als belangrijkste ingrediënt cafeïne, kunnen angst opwekken en mentale gezondheidsproblemen veroorzaken [94][102][106]. Het Voedingscentrum adviseert voor kinderen het maximum van 2,5 milligram cafeïne per kilo lichaamsgewicht aan te houden. Op basis hiervan wordt het kinderen afgeraden om energydrinks te gebruiken en voor adolescenten maximaal één product per dag. Hoe meer drankjes geconsumeerd worden, hoe groter de kans op het ontstaan van problematische angst. [106] Er zijn casestudies die ernstige problematische angst rapporteerden bij jongeren of jongvolwassenen die zes tot acht blikjes per dag dronken.
  • Een moeder kan al in een vroeg stadium angst overdragen aan het kind. Er is een relatie tussen het stress- en angstniveau van de moeder voordat het kind is geboren, en gedragsproblemen en emotionele problemen bij het kind op latere leeftijd. Biologische processen spelen hierbij mogelijk een rol. [48] Met name hoge niveaus van depressie-, angst- en stresssymptomen in de vroege zwangerschap voorspellen internaliserende problemen, zoals angst, in de adolescentie [49].

 

Temperament
Verschillende karaktereigenschappen kunnen de kans op problematische angst verhogen: zie uitwerking Evidence 2.2.1.1

Meegemaakte levensgebeurtenissen
De volgende levensgebeurtenissen en ervaringen kunnen de kans op problematische angst verhogen: 

  • Ingrijpende ervaringen, zoals echtscheiding of het overlijden van een familielid
  • Traumatische ervaringen, zoals fysieke mishandeling, seksueel misbruik en emotionele verwaarlozing
  • Jeugdigen die gepest worden hebben een grotere kans op de ontwikkeling van internaliserende problemen zoals depressie, angst en teruggetrokkenheid [95]
  • Waargenomen discriminatie heeft een schadelijk effect op het welbevinden van kinderen en jongeren, waaronder angst [93]
  • Chronische ziektes, zoals astma, diabetes en epilepsie, zijn een belangrijke risicofactor voor de ontwikkeling van problematische angst en angststoornissen [91][92].

Meer details zie uitwerking Evidence 2.2.1.1

Opvoedingsstijl
De opvoedingsstijl kan bijdragen aan de ontwikkeling van een angststoornis [35][112]; zie uitwerking Evidence 2.2.1.1

Negatieve informatieoverdracht
Ouders brengen niet alleen angst over door wat ze het kind laten zien, maar ook door wat ze tegen het kind zeggen. Het gaat dan om het geven van negatieve informatie over een onderwerp; zie uitwerking Evidence 2.2.1.1

Gehechtheid
Problemen in het vormen van een veilige gehechtheidsrelatie zijn een belangrijke voorspeller van het ontstaan van problematische angst [35][112]; zie uitwerking Evidence 2.2.1.1

Andere ouderlijke en gezinsinvloeden
Naast opvoedingsstijl en gehechtheid zijn er andere ouder- en gezinsfactoren die de kans op problematische angst verhogen. Onderzoek is ook hier overwegend bij moeder en kind uitgevoerd:

  • Ouders kunnen hun eigen angsten, bewust of onbewust, overdragen aan en bekrachtigen bij hun kinderen.
  • Ouders met psychische problemen of verslavingsproblemen verhogen het risico op een breed spectrum van stoornissen en andere negatieve uitkomsten, waaronder angstproblematiek, bij het kind.
  • Een vijandige sfeer en conflicten binnen het gezin kunnen samenhangen met een verhoogd angstniveau bij kinderen.
  • De gezinscohesie is een andere factor die geassocieerd is met het angstniveau bij het kind.

Meer details zie uitwerking Evidence 2.2.1.1

Cognitieve factoren
Een aantal cognitieve factoren kan de kans op een angststoornis verhogen [98]:

  • Een verhoogde aandacht voor informatie over gevaar.
  • De neiging om disproportioneel gevaar te zien in ambigue situaties.
  • Jeugdigen die selectief gebeurtenissen herinneren die gerelateerd zijn aan een angstig gevoel.
     

Meer details zie uitwerking Evidence 2.2.1.1

Andere psychische problematiek
Wanneer een jeugdige last heeft van andere psychische problemen zoals een depressie, bestaat de kans dat
angstproblematiek ontstaat of dat angst een uitingsvorm is van de depressie. Ook kan depressie het gevolg zijn van
problematische angst.

Heb je vragen?

Neem voor vragen of meer informatie contact met ons op

Contact opnemen

Heb je suggesties voor verbetering van deze JGZ-richtlijn?

Geef jouw feedback