2.3 Samenvatting en conclusie(s) wetenschappelijk bewijs

JGZ-richtlijn Kindermishandeling

Kindermishandeling

Hieronder worden de wetenschappelijke uitkomsten beschreven van de gevonden studies naar de validiteit en betrouwbaarheid van signaleringsinstrumenten die ingezet kunnen worden bij een vermoeden van kindermishandeling. 

Onderzoek naar de voorspellende waarde van de SPARK 

Van der Put et al. [37] onderzochten de predictieve validiteit van de SPARK-methode voor het voorspellen van kindermishandeling, en of inschatting met de SPARK kan worden verbeterd met een actuariële module. Bij een actuariële module volgt het eindoordeel in een somscore (automatisch) na het vaststellen van risicofactoren. Een steekproef bestond uit 1582 kinderen van ongeveer 18 maanden oud, bij wie de SPARK werd afgenomen tijdens JGZ bezoeken thuis (51%) of op de geboortekliniek (49%). De SPARK uitkomsten werden gekoppeld aan CBS-gegevens over ‘kinderbeschermingsmaatregelen’ en ‘jeugdhulp met verblijf’ over een follow-up periode van 10 jaar. De voorspellende waarde werd geëvalueerd met behulp van (AUC)-waarden (Area Under the receiver operating characteristic Curve).

De resultaten toonden een goede voorspellende waarde voor de SPARK klinische risicobeoordeling (AUC = 0,723; groot effect). De actuariële module leidde tot een significante verbetering van de predictieve validiteit (AUC = 0,802; groot effect), z = 2,05, p = .04. Deze resultaten laten zien dat de SPARK op zichzelf geschikt is voor het inschatten van het risico op kindermishandeling en dat de actuariële module een waardevolle aanvulling is.

Onderzoek naar de voorspellende waarde van de GIZ-methodiek 

Bontje en collega’s [119] onderzochten in hoeverre de GIZ-methodiek ook geschikt is om het risico op kindermishandeling in te schatten. De GIZ-methodiek bestaat uit twee onderdelen, namelijk: een globale screening van krachten, beschermende factoren, en ontwikkel- en zorgbehoeften bestaande uit een GIZ-driehoek met drie domeinen; en een uitgebreider screening bestaande uit een matrix met tien domeinen (de GOM-matrix) . Voor de GOM-matrix werd onderzocht of de risico-inschatting verbeterd kon worden door de toepassing van een actuariële module (toekenning van een somscore). Hiertoe werden secundaire analyses uitgevoerd op 36.989 GIZ-metingen waaraan CBS-gegevens over ‘jeugdbeschermingsmaatregelen’ en ‘jeugdhulp met verblijf’ werden gekoppeld in een follow-up periode van vijf jaar. De predictieve validiteit werd geëvalueerd aan de hand van AUC-waarden (Area Under the receiver operating characteristic Curve). Resultaten lieten een gematigde predictieve validiteit zien voor de klinische risico-inschatting van de GIZ, met AUC = .681 voor de GIZ-driehoek, en AUC = .698 voor de GOM-matrix. Verder lieten resultaten zien dat bij gebruik van een actuariële module de predictieve validiteit van de GOM-matrix significant toeneemt (AUC = .776), en daarmee uitkomt boven de grenswaarde van een groot effect. De actuariële module kan gebruikt worden om de JGZ-professional die de GIZ-methodiek gebruikt, te ondersteunen bij de beslissing om gezinnen te verwijzen voor aanvullende (jeugd)hulp. 

Onderzoek naar de voorspellende waarde van de Vragenlijst Stevig Ouderschap

De Vragenlijst Stevig Ouderschap [92][93] is een instrument dat binnen de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) wordt gebruikt om te bepalen welke ouders extra ondersteuning nodig hebben bij de opvoeding van hun pasgeboren kind. De vragenlijst brengt diverse risicofactoren in kaart die het opvoedproces kunnen bemoeilijken, zoals de jeugd van de ouder(s), sociale steun en persoonlijke problemen. Hoewel de Vragenlijst Stevig Ouderschap niet specifiek is ontwikkeld voor het signaleren van kindermishandeling, is het doel ervan om risicofactoren voor opvoedproblemen tijdig te herkennen en ouders zo nodig door te verwijzen naar de preventieve interventie Stevig Ouderschap.

Van der Put en collega’s [38] onderzochten in een grootschalige studie de voorspellende waarde van de vragenlijst voor toekomstige meldingen van kindermishandeling bij Veilig Thuis. Daarbij werd ook gekeken of de voorspellende waarde verbeterde wanneer de vragenlijst werd gecombineerd met een klinische inschatting van de jeugdverpleegkundige. Uit het onderzoek bleek dat de Vragenlijst Stevig Ouderschap — zowel op zichzelf als in combinatie met een klinische inschatting — JGZ-professionals beter in staat stelt om het risico op kindermishandeling vroegtijdig te herkennen en gezinnen gericht door te verwijzen naar preventieve interventies. Dit bleek effectiever dan het maken van een inschatting zonder de inzet van instrumenten, zoals de Vragenlijst Stevig Ouderschap. De belangrijkste risicofactoren die voorspellend waren voor een latere melding bij Veilig Thuis, waren:

  • partnergeweld;
  • moeite met het reguleren van boosheid;
  • een beperkte beschikbaarheid van sociale steun;
  • een voorgeschiedenis van lichamelijke mishandeling bij de ouder;
  • psychische problemen bij de moeder;
  • middelengebruik bij de vader.

De voorspellende nauwkeurigheid van de Vragenlijst Stevig Ouderschap was acceptabel, met een AUC-waarde van 0,70. De klinische inschatting van de jeugdverpleegkundige scoorde lager (AUC = 0,59). De combinatie van beide methoden (klinische inschatting door de JGZ-professional en de Vragenlijst Stevig Ouderschap) resulteerde in de hoogste AUC-waarde (0,72), al was het verschil met de vragenlijst alleen niet statistisch significant. 

Een beperking van het onderzoek is dat het aantal meldingen bij Veilig Thuis in de steekproef relatief laag was (0,4% van de gezinnen). Dit kan te maken hebben met de beperkte follow-upduur van drie jaar en het feit dat veel gevallen van kindermishandeling niet worden gemeld. De conclusie is dat de Vragenlijst Stevig Ouderschap in combinatie met  de eigen inschatting JGZ-professionals beter in staat stelt om risico’s vroegtijdig in te schatten en gezinnen door te verwijzen.

Heb je suggesties voor verbetering van deze JGZ-richtlijn?

Geef jouw feedback

Heb je vragen?

Neem voor vragen of meer informatie contact met ons op

Contact opnemen