De taalontwikkeling is voor een groot gedeelte gebonden aan een kritische periode: vanaf de geboorte tot ongeveer zeven jaar hebben kinderen een bijzonder vermogen om taal te leren. In de eerste 7 jaar worden in de hersenen verschillende functionele systemen gebouwd die samen het basissysteem voor taal vormen. Als dit basissysteem op de leeftijd van ongeveer 7 jaar niet goed ontwikkeld is, is dat vrijwel onomkeerbaar.
In het eerste levensjaar, de pre-verbale fase, communiceren kinderen en volwassenen vooral non-verbaal (oogcontact, mimiek, gebaren, aanraken, ruiken en proeven), maar ook verbaal (ouders praten tegen hun kind, kind en ouders imiteren geluiden en klanken). Op de leeftijd van 7 à 8 maanden begint de brabbelfase. Het kind gaat verschillende klanken achter elkaar zeggen waarbij de intonatie wordt afgewisseld (bijvoorbeeld dada, baba, gaga). Aan het einde van het eerste levensjaar herkennen kinderen woorden en beginnen ze te reageren op de betekenis van woorden, onder andere door te kijken en te wijzen.
In de vroeg linguale fase (1 jaar tot 2,5 jaar) lijkt voor de buitenwereld de taal van het kind echt op gang te komen. Het kind zet de stap van brabbelen naar betekenisvol taalgebruik. In deze fase worden de eerste woorden geproduceerd en na verloop van tijd samengevoegd tot zinnetjes van twee of drie woorden. Ook de passieve woordenschat breidt zich flink uit en de communicatieve interactie met de omgeving neemt sterk toe.
De periode van 30 tot 60 maanden (2,5 tot 5 jaar) wordt ook wel aangeduid als de differentiatiefase, waarin de woordenschat zich heel snel uitbreidt. Driejarigen begrijpen gemiddeld 1250 woorden en kunnen ongeveer 1000 woorden zeggen. Op vijfjarige leeftijd zijn dat respectievelijk 3500 en 3000 woorden. De grammaticale en klankontwikkeling maken ook een snelle groei door. Kinderen gaan in deze fase gebruikmaken van langere zinnen met meervoud, verkleinwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en werkwoordvervoegingen. De klankontwikkeling is rond de leeftijd van 3 jaar afgerond, het kind herkent dan alle klanken uit de moedertaal maar hoeft deze nog niet te kunnen produceren. In deze periode neemt ook de verstaanbaarheid van wat het kind zegt toe. Bij ‘verstaanbaarheid’ moet vooral worden gedacht aan het helder en duidelijk uitspreken van woorden. Op de leeftijd van 3 jaar is 50% tot 70% van wat het kind zegt verstaanbaar voor anderen, op vierjarige leeftijd is dat 75% tot 90%.
Vanaf de leeftijd van 5 à 6 jaar is er sprake van verfijning van het taalgebruik (met name de grammatica) en verdere uitbreiding van de woordenschat. Het kind gebruikt nu goedgevormde, samengestelde zinnen. De zinslengte en de woordvolgorde gaan steeds meer lijken op de taal van een volwassene.
Samenvatting en conclusie wetenschappelijk bewijs
Figuur 1.1. (sectie 2.1.1) laat zien wanneer welke mijlpaal door respectievelijk 10%, 50% en 90% van de kinderen bereikt wordt. Zo wordt mijlpaal 5, die de productie van tweewoordzinnen aangeeft, door 90% van de kinderen bereikt tussen de 15 en 25 maanden.