2.3.2 Achtergrond

JGZ richtlijn Taalontwikkeling (2018, aanpassingen 2023)

Taalontwikkeling

Kinderen bij wie de taalontwikkeling achterblijft bij leeftijdsgenoten hebben een taalachterstand. Aanwijzingen voor een taalachterstand kunnen zich al voordoen op jonge leeftijd, bijvoorbeeld een baby die weinig brabbelt. Een taalachterstand kan worden veroorzaakt door een stoornis bij het kind of door onvoldoende taalaanbod uit de omgeving. Men spreekt dan respectievelijk van een taalontwikkelingsstoornis (TOS) of een taalontwikkelingsachterstand (TOA). Ook een combinatie is mogelijk. 

Taalontwikkelingsstoornis (TOS) 

Een taalontwikkelingsstoornis (TOS) kenmerkt zich door een achterblijvende én afwijkende taalontwikkeling. De oorzaak van TOS ligt in een neurobiologisch defect; er is geen duidelijke verklaring vanuit een afwijkend verloop van de (zintuiglijke) ontwikkeling van het kind of vanuit onvoldoende taalaanbod [38]

TOS wordt in de literatuur ook wel aangeduid als een primaire- of specifieke taalontwikkelingsstoornis. Wanneer de achterblijvende taalontwikkeling verklaard kan worden uit andere problematiek bij het kind, zoals de aanwezigheid van een ontwikkelingsachterstand, een autismespectrumstoornis (ASS) of een gehoorprobleem, spreken we van een secundaire- of niet-specifieke taalontwikkelingsstoornis (zie de JGZ-richtlijnen ‘Autismespectrumstoornissen Deze linkt opent in een nieuw tabblad’ en ‘Vroegtijdige opsporing van gehoorverlies bij kinderen en jongeren (0-18 jaar) Deze linkt opent in een nieuw tabblad’.

Hoewel de precieze oorzaak van TOS onduidelijk is, zijn er steeds meer aanwijzingen dat genetische factoren (o.a. Graham 2013) en afwijkingen in de hersenen (o.a. [1]) een rol spelen. 

Symptomen van TOS kunnen liggen op het gebied van het taalbegrip en de taalproductie, de klankontwikkeling (fonologie), grammatica, woordenschat of het feitelijk gebruik van taal (pragmatiek). In Tabel 2.1 worden de mogelijke talige symptomen van TOS besproken. Kinderen met TOS kunnen alle symptomen hebben, maar ook 1 of enkele symptomen.

Tabel 2.1.  Beschrijving van de verschillende taalgebieden en mogelijke problemen die daarbij kunnen optreden [61][64].

Taalgebied Betekenis Mogelijke problemen
Fonetiek (vorming van klanken) Binnen de fonetiek wordt onderzocht hoe bijvoorbeeld de klank /p/ wordt gevormd (articulatie), uit welke eigenschappen de /p/ bestaat (luidheid, frequentie) en hoe deze klank wordt waargenomen door het oor. Fonologische problemen kunnen bestaan uit het weglaten van klanken (bijv. wielen→ielen) of het verwisselen van klanken (bijv. pappa→paffa). De fonologische ontwikkeling hangt samen met de semantische ontwikkeling. Kinderen leren fonemen namelijk te onderscheiden op woordniveau.
Fonologie (klankleer) De fonologie beschrijft welke spraakklanken in een taal onderscheiden worden, hoe deze met elkaar kunnen worden gecombineerd en welke processen daarmee samenhangen. Belangrijke vragen zijn hoe een kind de spraakklanken en klankpatronen leert die betekenisonderscheidend zijn in de moedertaal en hoe klanken elkaar kunnen beïnvloeden.

Foneem (klank)*

 

Een foneem is een klank met een betekenisonderscheidende functie in de taal zoals de /p/ en de /d/ in pak en dak.
Semantiek (betekenisleer) Binnen de semantiek wordt onder andere onderzoek gedaan naar de passieve en actieve woordenschat, hoe kinderen woorden leren, de betekenis ervan ontdekken en dat opslaan in het brein (ook wel het mentale lexicon genoemd). Om een woord te leren, moet een kind zowel de klankcombinatie als de betekenis van dat woord leren. De woordvormen worden opgeslagen als klankcombinaties die vaak in de taal voorkomen. Dat is efficiënter dan van ieder woord apart de woordvorm op te slaan.  Kinderen met semantische stoornissen hebben moeite met het leggen of opslaan van verbanden tussen woordvormen en betekenissen. Ook hebben kinderen soms moeite met het ophalen van het juiste woord uit hun mentale lexicon. Voor kinderen met semantische stoornissen is het gebruik van werkwoorden (geven, krijgen) lastiger dan het gebruik van zelfstandige naamwoorden (bal, jas). Het gebruiken van werkwoorden kost namelijk meer geheugencapaciteit, omdat ook rekening gehouden moet worden met de mensen of objecten in een zin – naast het werkwoord. Bij kinderen met semantische stoornissen groeit de woordenschat langzamer dan die van kinderen met een normale ontwikkeling. 

Syntaxis (zinsleer)

 

 

 

Syntaxis is het onderdeel van de grammatica waarin woorden tot woordgroepen en zinnen worden gerangschikt.

Kinderen met morfosyntactische stoornissen maken kortere zinnen, gebruiken minder zelfstandige werkwoorden en hebben moeite met het verbuigen of vervoegen van een zin. 

 

Morfologie (woordvorming)

 

De morfologie is de studie naar kleine stukjes (morfemen) waaruit woorden kunnen worden opgebouwd.
Pragmatiek (taalgebruik) Bij pragmatiek gaat het over de regels die nodig zijn voor het gebruiken van taal in sociale situaties. Kinderen met pragmatische problemen kunnen bijvoorbeeld problemen hebben met het begrijpen en het voeren van gesprekken en het begrijpen en toepassen van taalstructuren.

* Voor de volledigheid toegevoegd, in de richtlijn blijft dit onderdeel buiten beschouwing.

In de literatuur worden prevalenties van TOS vermeld tussen de 5% en 12% bij kinderen in de leeftijd van 0 tot 7 jaar, waarbij TOS vaker voorkomt bij jongens dan bij meisjes [56][92][86].

Taalontwikkelingsachterstand (TOA) 

Onder een taalontwikkelingsachterstand (TOA) wordt verstaan: een achterblijvende taalontwikkeling als gevolg van onvoldoende (kwalitatief) taalaanbod vanuit de omgeving – ofwel een ‘blootstellingsachterstand’. Zo hebben kinderen uit gezinnen waar thuis een andere taal dan het Nederlands wordt gesproken vaak een blootstellingsachterstand in het Nederlands. De thuistaal is dan wel goed ontwikkeld. Wanneer én het Nederlands én de thuistaal niet goed ontwikkeld zijn, is er meestal sprake van TOS. TOA kan voorkomen bij kinderen in hun thuistaal (ook bij kinderen waarvan de thuistaal Nederlands is), als het taalaanbod ontoereikend is en/of als de kwaliteit van het taalaanbod onvoldoende is. TOA komt volgens deskundigen in Nederland voor bij ongeveer 25% van de kinderen [69]

 

 

Heb je vragen?

Neem voor vragen of meer informatie contact met ons op

Contact opnemen

Heb je suggesties voor verbetering van deze JGZ-richtlijn?

Geef jouw feedback