Bijlage 1 Signalering op de leeftijd van twee jaar
(=24 maanden; spreiding 23-27 maanden)
Indien een contact via beeldbellen plaatsvindt wordt dringend aangeraden dat ouders vooraf naar de ontwikkeling van hun kind kijken met behulp van de Van Wiechen filmpjes. De JGZ-professional bespreekt de resultaten van de filmpjes en vraagt of ouders zorgen hebben over de taalontwikkeling van hun kind.
Desgewenst kunnen de ontwikkelingskenmerken 41 en 42 via beeldbellen en/of anamnestisch worden afgenomen. Tevens kan via beeldbellen de taalproductie en het gedrag van het kind worden geobserveerd. Mocht de ouder voor kenmerk 42 een pop beschikbaar hebben, dan zal deze niet aan de eisen van het Van Wiechenonderzoek voldoen.
Op basis van het dossier, anamnese, resultaten Van Wiechen filmpjes en onderzoek via beeldbellen kan de professional inschatten of er zorgen zijn over de taalontwikkeling en een face-to-face contact wenselijk is.
Stap 1: TAALPRODUCTIE
ONTWIKKELINGSKEMERK 41 VAN WIECHEN: ZEGT “ZINNEN” VAN 2 WOORDEN
Observatie |
De professional observeert of het kind zinnen van twee woorden zegt, of lokt dit zo nodig uit door tegen het kind te praten.
Score is 2 (en registratie in Van Wiechenschema is ‘+’)
|
Anamnese |
Als de professional het gewenste gedrag tijdens het consult niet kan observeren vraagt de professional hiernaar op gestandaardiseerde wijze conform het VTO Taalinstrument aan de ouder. De professional vraagt aan de ouder over drie situaties in het dagelijks leven, en hoe het kind dan reageert.
“Om te beginnen gaat het over de woordjes van (naam kind). Als u aan gisteren denkt:
Score is 2
Score is 1
Score is 0
|
Stap 2: TAALBEGRIP
ONTWIKKELINGSKENMERK 42 VAN WIECHEN: WIJST 6 LICHAAMSDELEN AAN BIJ POP
Observatie |
De aandacht wordt gevangen door het kind de pop te laten zien en te zeggen: “Kijk eens. Hier is een popje”. En vervolgens te vragen:
“Waar zijn de oogjes?”, “ waar is de mond?”, “waar is de buik?“, “waar is de voet?”, “waar is het haar?“, “waar is de hand?”. De professional observeert of het kind het gevraagde onderdeel bij de pop aanwijst. Zo nodig mag de professional het kind aanmoedigen door het gemakkelijkste lichaamsdeel (de neus) bij zich zelf aan te wijzen: “Waar is jouw neus?” en vervolgens door te gaan met aanwijzen van de neus bij de pop en vervolgens de andere lichaamsdelen bij de pop. Wanneer een vraag niet wordt begrepen kan hij een keer worden herhaald in dezelfde bewoordingen. |
Anamnese |
Als het kind deze lichaamsdelen niet (allemaal) aanwijst, vraagt de professional aan de ouder of het kind ze thuis wel allemaal goed kan aanwijzen op een pop. |
Score |
Score is 2
Score is 1
Score is 0
|
Stap 3: SUBSCORE
De professional telt de punten van ontwikkelingskenmerken 41 en 42 op.
- Als het aantal punten 4 punten is, is het resultaat ‘voldoende’.
- Als het aantal punten 1, 2 of 3 is, voert de professional het spelenonderdeel uit.
- Als de score 0 (‘onvoldoende’) is, hoeft het spelenonderdeel (stap 4) niet uitgevoerd te worden. Het kind wordt door de jeugdarts of de verpleegkundig specialist direct verwezen naar een audiologisch centrum (zie ook: https://www.fenac.nl/site/assets/files/1197/fenac-kits-2.pdf).
Stap 4: SPELEN (interactie)
Aan de ouder worden 3 vragen gesteld die gaan over ouder-kind interactie en het speelgedrag van het kind.
Inleidende vraag: ‘Deze vragen gaan over samen spelen met uw kind. Als u terugdenkt aan de laatste week, hoe vaak spelen u en (naam van het kind) samen, schat u?’ Als het antwoord ‘nooit’ is, wordt de volgende vraag overgeslagen.
Vraag 1: ‘Wat spelen jullie het liefst samen?’ Als de ouder ‘tv-kijken’ antwoordt, wordt gevraagd of ouder en kind dan ook met elkaar praten.
Vraag 2: ‘Speelt (naam van het kind) graag in zijn eentje?’ Bij ‘ja’ vragen wat het kind dan het liefste doet.
Score: Bij dit onderdeel kan het kind maar 1 punt halen. Beide situaties/vragen moeten positief beantwoord worden, in de zin dat helder wordt voor de professional welke activiteiten ouder en kind graag samen doen, en of het kind graag alleen speelt en wat het dan doet.
STAP 5: TOTAALSCORE
De punten van het spelenonderdeel (stap 4) en de subscore (stap 3) worden opgeteld.
- Bij 4 punten is het resultaat ‘voldoende’
- Kinderen met score 2 en 3 (‘twijfel’) krijgen begeleiding door de preventief werkend logopedist of jeugdverpleegkundige aangeboden en er vindt een herbeoordeling na 6 maanden plaats. Ook kinderen die een score 4 (‘voldoende’) hebben maar bij wie de jeugdarts, verpleegkundig specialist of jeugdverpleegkundige twijfels heeft, wordt begeleiding met een herbeoordeling aangeboden.
- Bij 0 of 1 punt is de score ‘onvoldoende’ en is verwijzing door de jeugdarts of de verpleegkundig specialist voor multidisciplinaire diagnostiek door een Audiologisch Centrum, noodzakelijk (zie ook: https://www.fenac.nl/site/assets/files/1197/fenac-kits-2.pdf).
- Wanneer op basis van bijkomende problematiek een verwijzing naar een medisch specialist (KNO, kinderarts), een multidisciplinair spreekuur voor kinderen met ontwikkelingsproblematiek, een kinderarts, jeugd GGZ, de huisarts of het wijkteam meer van toepassing is, kiest de jeugdarts of de verpleegkundig specialist daarvoor.