Richtlijn: Heupdysplasie (2018)

Prematuriteit en DDH

Hieronder worden de aanbevelingen en overwegingen over de signalering van DDH bij prematuur geboren kinderen (zwangerschapsduur <37 weken) bij elkaar gepresenteerd.

Lichamelijk onderzoek

Er is geen literatuur beschikbaar die de aanbeveling over het wel of niet corrigeren van prematuriteit bij het uitvoeren van het lichamelijk onderzoek onderbouwt. De werkgroep adviseert bij prematuren te streven naar 3 onderzoeken voor de gecorrigeerde leeftijd van 7 maanden, en bij langdurige ziekenhuisopname 2 onderzoeken, in samenspraak met kinderarts en ouders. Zie thema 1.3 en bijlage 3.

Verwijzing

De werkgroep adviseert om bij prematuren bij risicofactoren en afwijkende bevindingen beeldvormend onderzoek te laten verrichten op de gecorrigeerde leeftijd van 3 maanden, of binnen 2 weken bij een kind ouder dan de gecorrigeerde leeftijd van 3 maanden. Bij vermoeden van een heupluxatie vindt de werkgroep dat het kind op dat moment moet worden verwezen naar de (kinder)orthopeed met het verzoek het kind binnen 2 weken te onderzoeken, zodat behandeling zo nodig tijdig kan worden ingezet.

De overwegingen voor aanvullend onderzoek op de gecorrigeerde leeftijd van 3 maanden zijn dat ook bij prematuur geboren kinderen de heup nog moet uitrijpen. Daarnaast bezoeken ouders en prematuur geboren kinderen na ontslag uit het ziekenhuis meerdere keren het ziekenhuis. Een extra ziekenhuisbezoek voor aanvullend onderzoek kan een extra belasting zijn voor ouders en kind, en onrust geven in het gezin. Met name erg prematuur geboren kinderen zijn bovendien erg kwetsbaar en lopen makkelijker infecties op, waardoor ziekenhuisbezoeken bij voorkeur beperkt worden.

De werkgroep benoemt dat bij risicofactoren en/of een vermoeden van dysplasie zonder luxatie de casemanager (kinderarts, jeugdarts of huisarts; zie JGZ-richtlijn ‘Vroeg en/of small for gestational age (SGA) geboren kinderen (2013)’) samen met de ouders beslist op welk moment de verwijzing plaatsvindt, waarbij naar de specifieke omstandigheden van het kind wordt gekeken. Bij de beslissing spelen de belastbaarheid van kind en ouders, mate van prematuriteit en ernst van de afwijkende bevindingen een rol. Bij een vermoeden van dysplasie met luxatie verwijst de jeugdarts op dat moment naar de (kinder)orthopeed met het verzoek het kind binnen 2 weken te onderzoeken.

Ga verder naar thema 2: Communicatie tussen ouders en JGZ-professionals. 


Pagina als PDF