Richtlijn: Heupdysplasie (2018)

Introductie

Deze richtlijn geeft handvatten voor het handelen van jeugdgezondheidszorg (JGZ)-professionals tijdens contactmomenten met individuele kinderen van 0 tot 18 jaar* en hun ouders**. JGZ-professionals zijn jeugdartsen, verpleegkundig specialisten, jeugdverpleegkundigen en doktersassistenten. Daar waar in de richtlijn ‘jeugdarts’ staat, kan ook ‘verpleegkundig specialist’*** worden gelezen.

Internationaal wordt sinds begin jaren ‘90 van de twintigste eeuw in plaats van de term ‘heupdysplasie’ de term ‘Developmental Dysplasia of the Hip’ (DDH) gebruikt om het dynamische karakter van de aandoening te benadrukken1. In deze richtlijn wordt de Engelse afkorting DDH gehanteerd. Deze afkorting wordt ook door orthopeden en radiologen in Nederland gebruikt. Eenheid van taal is wenselijk wanneer verschillende zorgverleners samenwerken rondom een kind met (mogelijke) DDH. In de communicatie met ouders wordt de term heupdysplasie (met of zonder luxatie) gebruikt.

Onbehandeld kan DDH leiden tot ernstige invaliditeit en vroege coxartrose (slijtage van de heup). Daarom is vroege opsporing en tijdige behandeling essentieel. Late behandeling (voor DDH met luxatie na de leeftijd van 3 maanden, voor DDH zonder luxatie na de leeftijd van 6 maanden) is meestal langduriger, invasiever en minder effectief dan vroegtijdige behandeling. De JGZ heeft een belangrijke rol bij de opsporing van DDH.

Vanwege haar unieke positie binnen de Nederlandse gezondheidszorg is de JGZ bij uitstek geschikt de opsporing van DDH uit te voeren. In Nederland bestaan op dit moment echter de nodige verschillen in signalering van zuigelingen met DDH. Er worden verschillende definities gebruikt voor risicofactoren, signaleringsinstrumenten worden niet uniform toegepast, en het ontbreekt aan eenduidig beleid over wanneer en naar wie moet worden doorverwezen. Naast de belangrijke rol bij de signalering en verwijzing, kan de JGZ ook een rol spelen bij de begeleiding en nazorg van kinderen met DDH. Een heldere richtlijn kan de JGZ in deze taken ondersteunen.

Deze richtlijn is gebaseerd op de knelpuntanalyse uitgevoerd door het Centraal BegeleidingsOrgaan (CBO)2. Deelnemers aan de knelpuntenanalyse hebben uitgangsvragen opgesteld die in deze richtlijn worden beantwoord. Een projectgroep van medewerkers van de Universiteit Twente en TNO (Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek) heeft de teksten voor de richtlijn geschreven in samenwerking met een werkgroep van deskundigen op het gebied van DDH en/of JGZ (zie onderdeel ‘Totstandkoming richtlijn’). De richtlijn is op 13 november 2017 geautoriseerd door de Richtlijn Advies- en Autorisatie Commissie (RAC) voor gebruik in de JGZ.

Leeswijzer

Deze richtlijn start met een introductie over DDH. Daarna beschrijft de richtlijn in thema 1 achtereenvolgens de anamnese over risicofactoren voor DDH (thema 1.2) en de methoden van lichamelijk onderzoek die betrouwbaar en door de JGZ toepasbaar zijn voor de opsporing van DDH (thema 1.3). De uit de literatuur verzamelde informatie leidde samen met de mening van deskundigen tot het opstellen van een protocol voor screening bij zuigelingen (leeftijdsperiode 0 t/m 6 maanden), signalering bij oudere kinderen (vanaf 7 maanden) en verwijzing bij aanwezige risicofactoren of afwijkende bevindingen. Dit protocol wordt beschreven in thema 1.4. Thema 1 beschrijft verder aandachtspunten voor JGZ tijdens behandeling (thema 1.5) en vat alle aandachtspunten over prematuriteit en DDH samen (thema 1.6). Thema 2 gaat in op de communicatie tussen ouders en JGZ-professionals over screening en eventuele verwijzing en behandeling. Thema 3 gaat ten slotte in op samenwerking tussen de JGZ en andere betrokken zorgverleners uit de eerste lijn (het JGZ-team, de huisarts, een diagnostisch centrum met expertise op het gebied van (echografisch) heuponderzoek bij kinderen (indien aanwezig), de kinderfysiotherapeut en de verloskundig zorgverlener) en de tweede/derde lijn (radioloog met expertise op het gebied van (echografisch) heuponderzoek bij kinderen, de (kinder)orthopeed, de klinisch verloskundig zorgverlener en de kinderarts) over onder andere verwijzing, behandeling en begeleiding.

In de pdf-versie van de richtlijn komen tekstdelen op meerdere plaatsen terug. Hiervoor is gekozen om er voor te zorgen dat de verschillende thema’s in de digitale versie van de richtlijn los van elkaar leesbaar zijn.

Ga verder naar de introductie in heupdysplasie.

* Kinderen met syndromen of aandoeningen waarbij DDH relatief vaak voorkomt (zie paragraaf epidemiologie in de inleiding) vallen buiten de doelgroep van deze richtlijn. Het onderzoek naar DDH vindt bij deze kinderen plaats door de behandelaar. 

** Daar waar in de richtlijn ‘ouder’ staat, kan ook ‘verzorger’ worden gelezen. 

*** De verpleegkundig specialist is een verpleegkundige met een BIG geregistreerde masteropleiding die werkzaamheden van het medisch domein combineert met die van het verpleegkundig domein binnen het eigen deskundigheidsgebied. Zij werkt op expertniveau en is binnen dit expertisegebied o.a. bevoegd om zelfstandig te werken, diagnoses te stellen en te verwijzen waar nodig is. De verpleegkundig specialist is lid van het JGZ-team, zij maakt net als de andere teamleden gebruik van de expertise van collega’s en speciaal van de jeugdarts als het gaat om complexe medische problematiek.


Pagina als PDF