Richtlijn: Houding en bewegen (2020)

Normale ontwikkeling van houding en bewegen

Bij een normale ontwikkeling nemen de bewegingen en de mogelijkheden van kinderen om activiteiten uit te voeren voortdurend toe (in variatie en complexiteit) naarmate zij ouder worden.

De motorische vaardigheden van een kind ontwikkelen zich door de interactie van:

  • Interne factoren (lichamelijke en psychologische eigenschappen van het kind),
  • De mate van oefenen (mate van bewegen, vrij spelen en deelname aan sport)
  • Externe factoren (gezinsgewoontes, beschikbaarheid en veiligheid van speelplekken en sportfaciliteiten).

Al deze factoren hangen nauw met elkaar samen en beïnvloeden elkaar ook onderling.

Tijdens de ontwikkeling worden mijlpalen behaald. Mijlpalen zijn herkenbare punten in de ontwikkeling van het kind. De manier en het tijdstip waarop een kind bepaalde vaardigheden ontwikkelt, vertoont echter zeer veel variatie. Deze variatie is afhankelijk van de eerder genoemde (interne, gedrags- en externe) factoren. Echter, het niet tijdig bereiken van deze mijlpalen kan een signaal zijn van een probleem op het gebied van houding en bewegen. Er kan ook sprake zijn van een terugval (bijvoorbeeld bij een kind met reuma). Belangrijke punten in de ontwikkeling van houding en bewegen worden beschreven in tabel 1. Deze tabel is gebaseerd op het schema ‘Ontwikkelingsaspecten en Omgevingsinteractie’. Daarnaast geeft het van Wiechenonderzoek ook informatie over de motorische ontwikkeling van een kind.

Tabel 1. Belangrijke punten in de ontwikkeling van houding en bewegen.

Bron: schema ‘Ontwikkelingsaspecten en Omgevingsinteractie’, NCJ 

Ontwikkelingsfase Ontwikkeling
Babyfase
0-1 maand Ontwikkeling hoofdbalans
1-4 maanden Bewust en gericht bewegen
Hoofd meedraaien
4-8 maanden Omrollen en gaan zitten
Grijpen voorwerpen
Voorwerpen naar de mond brengen
8-12 maanden Vastpakken voorwerpen
Los zitten en kruipen
Optrekken om te gaan staan en lopen langs tafels
Peuterfase
1-2 jaar Pincetgreep, toren bouwen, bladzijde omslaan
Loslopen
2-3 jaar Tekenen (krassen), plakken
Leren traplopen, rennen en springen
3-4 jaar Knippen, pen of potloodgreep
Hinkelen, huppelen en fietsen (met zijwieltjes)
Kleren aantrekken, knopen losmaken
Schoolkind
4-6 jaar Herkenbare figuren tekenen
Veters strikken
Fluiten, zwemmen, ritmiciteit en timing
6-12 jaar Lichaamsbeheersing
Ontwikkelen van spieren (kracht en tonus)
Armen en benen in proportie
Puberteit
10-15 jaar Bewegingen zijn tijdelijk ontregeld, (onhandig, slungelig)
Coördinatie van langere spieren (nog) niet in evenwicht
Adolescent
15-18/23 jaar Romp en ledematen in verhouding
Toename spiermassa en kracht
Goede lichaamsbeheersing en coördinatie

Houding

De houding vervult een sleutelrol in de motoriek en beweging van een kind. Kort na de geboorte wordt de houdingsactiviteit van baby’s gekenmerkt door een toename in de variatie: variatie in de mate, het moment en de richting waarin de spieren worden aangespannen. Vanaf de leeftijd van 4 maanden begint het kind te leren hoe het op basis van interactie met de omgeving de houding kan aanpassen aan de omstandigheden (houdingsregulatie). De ontwikkeling naar een soepel aangepaste manier van houdingsregulatie is een continu ontwikkelingsproces en duurt tot de leeftijd van 16-18 jaar [2].

Een gezonde sta-, zit- en loophouding is een actieve houding, waarbij de buik- en rugspieren zijn aangespannen en de onderrug wat hol is. In staande houding kan dan een denkbeeldige verticale lijn getrokken worden door het oor, midden van de nek, de schouder, het midden van de onderrug, het heupgewricht, de knie en de enkel.

Bewegen

In de eerste maanden van het leven brengt een kind het grootste deel van de tijd liggend (of gesteund zittend) door. Vanaf de leeftijd dat een kind gaat rollen, kruipen en lopen zal een kind meer gaan bewegen. Kinderen van 4 t/m 11 jaar bewegen relatief veel, vanaf de leeftijd van 12 jaar wordt dit weer minder [3].

In 2017 publiceerde de Gezondheidsraad de nieuwe Beweegrichtlijnen [4]. Voor jeugdigen van 4-18 jaar zijn deze als volgt:

  • Bewegen is goed, meer bewegen is beter;
  • Doe minstens elke dag een uur aan matig intensieve inspanning. Langer, vaker en/of intensiever bewegen geeft extra gezondheidsvoordeel;
  • Doe minstens driemaal per week spier- en botversterkende activiteiten;
  • Voorkom veel stilzitten.

Voor kinderen van 0-4 jaar werden beweegrichtlijnen opgesteld door de WHO [5]. De Gezondheidsraad zal ook een beweegadvies voor jeugdigen van 0-4 jaar gaan ontwikkelen. Daarnaast is er ‘De Kleine Beweegagenda’, een initiatief van het Ministerie van VWS, Kenniscentrum Sport & Bewegen en het Mulier Instituut. Dit heeft als doel om kennis over bewegen voor 0-4 jarigen te vergroten en professionals te helpen en te stimuleren meer in te zetten op bewegen voor de allerjongsten.

Uit de Leefstijlmonitor 2018 blijkt dat kinderen (4 t/m 11 jaar) het vaakst aan de Beweegrichtlijnen (55%) voldeden, jongeren (12 t/m 17 jaar) voldeden het minst vaak aan de Beweegrichtlijnen (34%). Daarnaast bleek dat jongeren (12 t/m 17 jaar) dagelijks gemiddeld 10,1 uur zitten en kinderen (4 t/m 11 jaar) gemiddeld 7,3 uur per dag zitten [3].

Het belang van bewegen

Het ‘Advies beweegrichtlijnen’ van de Gezondheidsraad concludeert dat er bewijs is dat bewegen een positief effect heeft op (voorspellers van) chronische ziekten en indicatoren van fitheid bij kinderen en adolescenten. Volgens het advies heeft bewegen op jonge leeftijd een gunstig effect op: aerobe fitheid, spierkracht, botkwaliteit, insulinegevoeligheid, en op gewicht en vetmassa bij kinderen met overgewicht en obesitas. Bewegen bleek ook samen te hangen met een kleiner risico op depressieve symptomen [4].

Veel zitten lijkt, los van onvoldoende bewegen, ongunstig te zijn voor de gezondheid. De Gezondheidsraad concludeert echter dat de onderbouwing voor de negatieve effecten van zitten (voor zowel volwassenen als kinderen) nog beduidend minder sterk is dan voor de effecten van bewegen [4].

Behalve de voordelen die door de Gezondheidsraad zijn beschreven, heeft sporten en bewegen nog meer positieve effecten:

  • Toename van zelfvertrouwen en gevoel van eigenwaarde [6];
  • Beter omgaan met angst en stress, positieve invloed op emotionele stoornissen en stemmingsstoornissen [6];
  • Het ontwikkelen van sociale vaardigheden [6];
  • Beter cognitief functioneren [6-9];
  • Motorische ontwikkeling [9-11].

In het Trendscenario van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2018 is voorspeld dat rug- en nekklachten in 2040 de tweede meest voorkomende aandoening zal zijn. Er zijn meerdere verklaringen mogelijk voor het veel voorkomen van rug- en nekklachten. Zo kunnen (een slechte) houding en (onvoldoende) bewegen hierbij een rol spelen, maar ook ouderdom en de vergrijzing beïnvloeden het voorkomen van deze klachten.


Pagina als PDF