Op welke manier en op welk tijdstip kan de anamnese over risicofactoren voor de opsporing van DDH bij zuigelingen het beste worden afgenomen?
Anamnese
Voor de vroegsignalering van DDH in de JGZ is het belangrijk dat jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen de risicofactoren goed kennen. Inzicht in de risicofactoren helpt bij het identificeren van kinderen die een groter risico hebben op DDH, zodat deze kinderen tijdig kunnen worden verwezen voor diagnostiek en eventuele behandeling. Uiteraard betekent de aanwezigheid van één of meerdere risicofactoren (anders dan het meisje-zijn), niet dat er dan altijd een DDH zal zijn of ontstaan; 1-10% van de kinderen met één of meer risicofactoren heeft DDH [17]). Dit geldt ook andersom: de afwezigheid van risicofactoren betekent niet dat er geen sprake kan zijn van een DDH; 10-27% heeft een of meer risicofactoren [17]. Het lichamelijk onderzoek tijdens de screening en onderzoek op indicatie bij vragen of ongerustheid van ouders blijft belangrijk.
De werkgroep adviseert de volgende werkwijze met betrekking tot het uitvragen van de risicofactoren:
- De jeugdverpleegkundige neemt bij de intake van de zuigeling de anamnese af. Dit is meestal tijdens het huisbezoek in de tweede levensweek. In sommige situaties zal de anamnese later worden afgenomen, bijvoorbeeld in geval van ziekenhuisopname na de geboorte, wanneer een kind wordt gevolgd op de prematurenpoli, bij verhuizing, adoptie, etc.
- Tijdens het eerste contactmoment bij de jeugdarts loopt deze de anamnese na en vult deze zo nodig aan. Dit geldt met name voor de anamnese naar het voorkomen van DDH en/of coxartrose voor de leeftijd van 50 jaar in de naaste familie (eerste- en tweedegraads familieleden). Ouders hebben dit soms extra nagevraagd in de familie naar aanleiding van de vraag van de jeugdverpleegkundige tijdens de intake.
- De JGZ-professional neemt de anamnese over risicofactoren mondeling af. De ligging bij de bevalling kan de JGZ-professional meestal ook uit de overdrachtspapieren van de verloskundig zorgverlener en kraamzorg halen.
- Ten slotte interpreteert de jeugdarts tijdens het eerste contactmoment of sprake is van een risicofactor die reden is voor verwijzing.
- Voor het afnemen en interpreteren van de risicofactoren stelt de JGZ-professional de vragen zoals beschreven in Bijlage 1 en worden de erbij vermelde omschrijvingen gehanteerd. Pas de formulering van vragen zo nodig aan aan het begripsniveau van de ouders. Bij registratie is het belangrijk te noteren of een risicofactor wel of niet vóórkomt ofwel dat deze niet bekend is, bijvoorbeeld vanwege taalbarrière, adoptiekinderen, uithuisplaatsingen of omdat de JGZ-professional het (nog) niet heeft nagevraagd.