Beschrijving aandoening
Scoliose is een driedimensionale zijdelingse kromming van de wervelkolom. De mate van kromming wordt bepaald door het meten van de Cobbse hoek op een röntgenfoto van de wervelkolom. Internationaal wordt van een scoliose gesproken als de Cobbse hoek ≥ 10˚ is [20]. Scoliose kan structureel zijn, of optreden als compensatie voor (bijvoorbeeld) een beenlengteverschil (niet-structurele scoliose). Een structurele scoliose is in 80% van de gevallen idiopathisch (de oorzaak is onbekend). Bij een idiopathische scoliose kan de volgende indeling worden aangehouden op basis van de leeftijd:
- Infantiele idiopathische scoliose: ontstaat bij kinderen van 0 tot ongeveer 3 jaar;
- Juveniele idiopathische scoliose: ontstaat bij kinderen van 3 tot ongeveer 10 jaar;
- Adolescente idiopathische scoliose (AIS): ontstaat bij jongeren van 10-18 jaar. Dit is de meest voorkomende vorm, met een prevalentie van ongeveer 2-3% [20]. Het is waarschijnlijk een multifactorieel veroorzaakte aandoening, waarbij onder andere erfelijkheid een rol speelt.
Epidemiologie
De prevalentie van AIS is ongeveer 2-3% [20]. Patiënten met AIS hebben vaak een of meerdere familieleden met AIS [21].
AIS wordt meer bij meisjes gezien dan bij jongens. De ernst van de scoliose kan toenemen, stabiel blijven of spontaan verbeteren [22][23]. Indien er sprake is van een toename, dan ontstaat deze vooral tijdens de groeispurt aan het begin van de puberteit.
Gevolgen
Als er bij een volgroeid skelet sprake is van een matige tot ernstige curve (Cobbse hoek ≥ 40˚) is er een toegenomen risico op problemen zoals een verminderde kwaliteit van leven, pijnklachten, functionele beperkingen en ademhalingsproblemen [24][25].
Behandeling
Behandeling van scoliose kan bestaan uit kinderfysiotherapie of (kinder)oefentherapie, bracebehandeling of operatieve correctie.
Taken JGZ
Wijze van signaleren:
Actief opsporen op basis van positieve familieanamnese.
Bij jeugdigen met een positieve familieanamnese (één of meerdere eerste of tweedegraads familieleden met scoliose) kunnen extra contactmomenten vanaf de leeftijd van circa 10 jaar (voor de start van de groeispurt) worden aangeboden om de rug te controleren.
Het wordt aanbevolen om de familieanamnese voor scoliose na te vragen in de leeftijdsperiode 9-11 jaar. Dit kan in een persoonlijk contact of via een vragenlijst worden nagevraagd.
Lichamelijk onderzoek (op indicatie, zoals positieve familieanamnese):
De jeugdarts3 beoordeelt de houding van de jeugdige in staande positie, waarbij ten minste het bovenlichaam ontbloot is (BH mag desgewenst aanblijven) en de schoenen uit zijn. Hierbij wordt gelet op de symmetrie van de schouderhoogte, de hoogte van het schouderblad, de taille driehoek, en de hoogte van de spinae iliacae posteriores superiores. Belangrijk hierbij is dat het kind het gewicht over beide benen gelijk verdeelt.
Eerst wordt onderzocht of er sprake is van een beenlengteverschil.
Vervolgens wordt de rug beoordeeld door middel van de buigtest.
Indien er bij de buigtest een afwijking aan de wervelkolom wordt vastgesteld, wordt tevens (aan de hand van de groeicurve en het puberteitsstadium volgens Tanner) bepaald of de groei van de jeugdige vrijwel voltooid is. Dit is van belang voor het bepalen van het vervolgbeleid.
Beleid (op basis van consensus werkgroep):
De familieanamnese voor scoliose wordt nagevraagd in de leeftijdsperiode 9-11 jaar. Er is sprake van een positieve familieanamnese als er sprake is van gediagnosticeerde of behandelde (fysiotherapie, oefentherapie, brace, operatie) scoliose bij één of meerdere familieleden in de eerste graad (ouders, zussen, broers) of tweede graad (grootouders, tantes, ooms).
Vraag bijvoorbeeld: ‘Zijn er familieleden die een scoliose (ook bekend als een S-bocht of zijdelingse kromming in de rug) hebben gehad?’. Bij een positief antwoord kan worden doorgevraagd naar welk familielid het betrof en eventuele behandeling.
Bij een positieve familieanamnese worden extra contactmomenten vanaf de leeftijd van circa 10 jaar (voor de start van de groeispurt) aangeboden om de rug te controleren. De voorgestelde leeftijden voor deze contactmomenten zijn:
- Rond de leeftijd van 10 jaar (voor de start van de puberteit)
- Daarna 1x per 6-12 maanden, afhankelijk van de lengtegroei en de puberteitsontwikkeling (hoe sneller de groei, des te frequenter de controle).
- De controles worden afgerond bij een (vrijwel) voltooide groeispurt7.
7Dit is een professionele beoordeling op basis van de groeicurve en de puberteitskenmerken.
De JGZ Richtlijn Lengtegroei vermeld: De groeispurt treedt bij meisjes op vanaf het begin van de puberteit en is maximaal bij M3-4. De menarche treedt gemiddeld op bij 13,05 jaar [15], de groeispurt is dan voorbij het maximum. De groeispurt bij jongens begint 1 à 2 jaar na het begin van de puberteit, in puberteitsstadium G3-4, wanneer de testis ongeveer 10 ml inhoud heeft. De groeisnelheid is maximaal wanneer de testis ongeveer 15-17 ml inhoud heeft (G4-5).
Figuur 1: Normale houding en scoliose
Figuur 2: Buigtest bij normale anatomie
Niet-structurele scoliose
Op basis van houding: eventueel houding- of sportadvies (zie sectie 3 ‘Preventie’), er zijn geen specifieke sporten aan- of af te raden, het plezier in sport is een belangrijke factor. Er is geen controle nodig.
Op basis van beenlengteverschil (bron: JGZ Richtlijn Extremiteiten Deze linkt opent in een nieuw tabblad):
- Bij kinderen jonger dan 10 jaar:
Bij een beenlengteverschil < 1 cm dient het beenlengteverschil na 6-12 maanden te worden gecontroleerd (hoe jonger het kind, hoe korter de controletermijn).
Bij een beenlengteverschil ≥ 1 cm dient te worden verwezen naar een (kinder)orthopeed.
- Bij kinderen ouder dan 10 jaar:
Bij een beenlengteverschil < 2 cm: verwijzing is niet nodig. Zo nodig kan na 6-12 maanden nogmaals het beenlengteverschil gemeten worden. Wanneer dit verschil constant blijft is het zeer onwaarschijnlijk dat er nog een toename in het beenlengteverschil zal zijn.
Bij een beenlengteverschil ≥ 2 cm dient te worden verwezen naar een (kinder)orthopeed.
Structurele scoliose
– Hoek < 7˚ en onvoltooide groei: controle na 6 maanden.
- Indien bij controle ≥ 2˚ progressie is opgetreden dan moet verwezen worden naar de (kinder)orthopeed.
- Is na zes maanden <2˚ progressie opgetreden, dan volgt opnieuw controle binnen zes maanden. Is dan weer <2˚ progressie opgetreden, dan volgt jaarlijkse controle tot het einde van de groeispurt.
– Hoek <7˚ en (vrijwel) voltooide groeispurt: geen verdere controle nodig.
– Hoek ≥ 7˚: verwijzing naar de (kinder)orthopeed.