In de meeste landen, waaronder Nederland, is de sterfte aan wiegendood bij jongens groter dan bij meisjes. Het CBS rapporteert over de periode 1995-2000 op 209 gevallen van wiegendood 65 % jongens (1 week-1 jaar) terwijl het percentage jongens in de bevolking 51 % bedraagt. In de periode 1996-2001 was het percentage jongens in het Nederlandse wiegendoodonderzoek 57 % [81]. Nu blijken er verschillen te bestaan tussen jongens en meisjes in het voorkomen van risicofactoren voor wiegendood. Zo bleek dat jongens vaker op hun buik te slapen werden gelegd dan meisjes. Maar ook na multivariate analyse, waarbij gecorrigeerd werd voor incidentieverschillen in de onderzochte risicofactoren tussen jongens en meisjes, blijft het relatieve risico voor wiegendood voor jongens nog steeds ongeveer 30 % groter dan voor meisjes, maar het verschil is in het Nederlandse onderzoek statistisch niet meer significant (gecorrigeerde OR voor jongens 1.3; 95 % CI 0.8-2.0). Het is niet duidelijk waardoor dit incidentieverschil tussen de seksen wordt veroorzaakt, maar ook bij andere doodsoorzaken op deze leeftijd zijn jongens vaak oververtegenwoordigd. Haas e.a. ([62]) vonden in 874 gevallen van “klassieke” SIDS 60 % jongens en bij 79 verklaarde “SIDS”gevallen (dus geen SIDS) ook een frequenter voorkomen bij jongens, namelijk 57 %.
Conclusie:
De oververtegenwoordiging van het mannelijk geslacht bij wiegendood is waarschijnlijk niet specifiek voor deze sterfte.