Geen wiegendood
Bij een systematisch postmortaal pediatrisch en pathologisch onderzoek na wiegendood [131] worden soms onverwachte afwijkingen gevonden, die een afdoende verklaring opleveren voor het plotseling en onverwacht overlijden. Hoewel het kind dan is overleden onder het beeld van wiegendood, is de diagnose geen wiegendood als de afwijking het overlijden geheel verklaart. Voor de preventie of behandeling van een dergelijke aandoening bij een ander of volgend kind van het gezin kan het verrichten van zo’n protocollair postmortaal onderzoek van groot belang zijn.
Relatief vaak zullen onverwachte bevindingen bij postmortaal onderzoek geen afdoende verklaring voor het onverwachte overlijden bieden maar mogelijk hieraan wel een bijdrage hebben geleverd. In die gevallen kan de classificatie, die ontleend is aan de wiegendood- werkgroep uit Bristol, en die is overgenomen in het Nederlandse wiegendoodonderzoek, uitkomst bieden [81]. Er vindt dan toch classificatie plaats als wiegendood maar mèt lichamelijke afwijkingen.
De volgende afwijkingen komen bij postmortaal pediatrisch en pathologisch onder zoek bij wiegendood soms aan het licht:
Aangeboren afwijkingen
Vitium cordis
In 10 % van de obducties na wiegendood worden aangeboren of verworven hartafwijkingen gevonden [32]; veel van deze afwijkingen zijn al voor het overlijden bekend en deels operatief behandeld en geven op zichzelf niet altijd een afdoende verklaring voor het plotselinge overlijden. Kindercardiologische expertise kan bij de beoordeling van de postmortale pathologische bevindingen van groot belang zijn. Bij wiegendood, optredend bij een kind dat niet slaapt, moet eerder worden gedacht aan een hartafwijking.
Ook van een aberrante arteria coronaria dextra zijn in de literatuur gevallen van mors subita gemeld [34].
Lang QT syndroom (LQTS)
Dit is een erfelijke afwijking in de prikkelgeleiding van het hart waarbij de tijdsduur tussen het punt Q en het einde van de t-top van het electrocardiogram is verlengd. de kans op wiegendood voor kinderen met een verlengde QT tijd van meer dan 440 msec was in een Italiaans onderzoek sterk verhoogd (OR 41.3; 95 % CI 17.3-98.4). Maar van alle kinderen met een QT tijd langer dan 440 msec stierf slechts 1,5 % aan wiegendood [150]. De ritmestoornis, die oorzaak van plotseling overlijden kan zijn, kan worden uitgelokt door lichamelijke inspanning, emotionele stress, contact met water, harde geluiden, en door sommige medicamenten, zoals cisapride. Die medicamenten zijn vermeld op www.torsades.org/ Deze linkt opent in een nieuw tabblad. Onderzoek van gearchiveerd hielprikbloed op het gendefect lijkt een goede optie bij wiegendood. Ook bij herhaling van een geval van ‘wiegendood’ in een gezin of familie is onderzoek naar het LQTS aangewezen. Slechts 0,1% van alle neonaten heeft een sterk verlengde QT-tijd (>470 msec) en daarvan heeft slechts de helft een mutatie van één van de LQTS genen. Gebrek aan bewijs van effectieve preventieve maatregelen ter voorkoming van wiegendood ten gevolge van LQTS is mede een reden om nog van een algemene screening van neonaten op deze afwijking af te zien [98].
MCAD en andere erfelijke stofwisselingsstoornissen
Bij aanwezigheid van de autosomaal recessief-erfelijke stofwisselingsstoornis middellange keten acyl-Co-A-dehydrogenase deficiëntie (MCAD) (1/12.000), kan bij een ogenschijnlijk gezond jong kind tijdens een periode van koolhydraatgebrek (dus in een periode van voedingsstoornis of na vasten) gebrek optreden aan de intracellulaire brandstof acetyl-Co-A en aan acetoacetaat, een essentiële energiebron voor de hersenen en voor het hart tijdens hypoglykemie. Kinderen kunnen daarbij overlijden onder het beeld van wiegendood.
Een andere erfelijke metabole stoornis, de carnitine-acylcarnitine translocase deficiëntie, kan tot een kort na de geboorte optredende ‘neonatale wiegendood’ leiden [132].
Tot het protocollair postmortaal laboratoriumonderzoek na vermoeden van wiegendood behoort daarom het invriezen van plasma en urine voor onderzoek op organische zuren om bij een verdachte anamnese deze aandoening te kunnen aantonen of uitsluiten. dit kan ook van belang zijn voor andere kinderen in het gezin in verband met de erfelijkheid. Als er geen postmortaal onderzoek is verricht kan ook hierbij onderzoek van het gearchiveerde hielprikbloed soms uitkomst bieden. Met ingang van 1 januari 2007 zal een screening van pasgeborenen op MCAd en andere metabole afwijkingen worden opgenomen in het landelijke onderzoeksprogramma van hielprikbloed.
Infecties
Bovenste luchtwegen
Bij autopsieën en in epidemiologisch onderzoek, zoals dat van het National Institute of Child Health and Human Development [31], Helweg-Larsen e.a. ([70]) en in prospectief onderzoek van Heininger e.a. ([69]) is vastgesteld dat lichte infecties van de bovenste luchtwegen bij wiegendoodkinderen vaker voorkomen in de dagen voorafgaand aan het plotseling en onverwacht overlijden dan bij controlekinderen. Vandaar dat infecties vaak als een risicofactor zijn aangemerkt. Maar in vergelijking met een controlegroep vonden Gilbert e.a. ([53]) geen bewijs voor een overmaat aan virusinfecties bij wiegendoodkinderen; zij beschouwden virusinfecties alléén (zonder andere oorzaken voor warmte stress, zoals te veel dekens) niet als een risicofactor voor SIDS. Maar de combinatie van virusinfectie en te veel warmte-isolatie was sterk risicoverhogend (gecorrigeerde OR 51.55; 95 % CI 5.6-471). Ponsonby ([142]) vond dat een recente ziekte alleen een significante risicofactor was in combinatie met buikligging. Wel zijn de ziektesymptomen bij wiegendoodkinderen vaak ernstiger dan in de controlegroep (gecorrigeerde OR 2.4; 95 % CI 1.1-4.9; [170]).
Als recente infectieverschijnselen geen risicofactor zijn voor wiegendood, behoeven ouders van wiegendoodkinderen zich ook geen verwijt te maken als zij niet gereageerd hebben op tekenen van infectie bij hun kinderen.
Lagere luchtwegen
Infecties van de lagere luchtwegen kunnen een bijdrage leveren aan het vóórkomen van wiegendood of zelf een oorzaak zijn van plotseling en onverwacht overlijden. Met name infecties met RS virus bij jonge zuigelingen kunnen met ernstige apnoe-perioden gepaard gaan en snel dodelijk verlopen. Bij postmortaal pediatrisch onderzoek na wiegendood dient daarom (met name in de periode oktober – april) een RS-sneltest op nasofarynxmateriaal te worden verricht. ook in geval van kinkhoest bij zuigelingen kunnen levensgevaarlijke apnoe-aanvallen voorkomen met ernstige hypoxie. daarom moet bij de overweging van wiegendood tijdens of door een infectie van de lagere luchtwegen een ernstige vorm van kinkhoest worden uitgesloten door middel van een nasofarynxkweek, een PCR-test op Bordetella pertussis en een éénpunts serologisch onderzoek (hoge IgG tegen pertussis toxine en/of IgA tegen B.pertussis). Bij overlijden tijdens zulke ernstige RS-virus of kinkhoest-infecties is er geen sprake van wiegendood [69].
Andere infecties
In de differentiaal-diagnose na wiegendood moeten andere ernstige infecties worden uitgesloten.
- Meningococcensepsis
- Toxische Streptococcus Haemolyticus groep A.
Jonge kinderen kunnen bij dergelijke, vaak foudroyant verlopende, infecties overlijden onder het beeld van wiegendood. Postmortaal bacteriologisch onderzoek binnen 24 uur is dan onmisbaar om de juiste diagnose te stellen (zie ook bijlage XIII-2: Postmortaal Pediatrisch en Pathologisch onderzoek).
Pleiocytose van de liquor cerebrospinalis is een vaak voorkomende bevinding bij zuigelingen die overlijden onder het beeld van wiegendood [141]. de cellen bestaan uit mononucleairen (lymfocyten en macrofagen) en de bacterie- en viruskweek is negatief. Het is te beschouwen als een normaal postmortaal verschijnsel en geen aan wijzing voor meningitis.
Epilepsie
Een aparte categorie van wiegendood is beschreven als “sudden unexpected death in epilepsy” [139]. deze patiënten hebben aanvallen van epilepsie in de anamnese en kunnen onverwacht tijdens een slaapperiode overlijden. Wellicht kan zelfs een eerste epileptisch insult tot een onverwachte dood leiden.
Chromosomale afwijking
Genetische mutaties die ziekten veroorzaken die tot onverwachte dood leiden worden niet tot SIDS gerekend (MCAD, LQTS).
Dat geldt ook voor een zeldzame autosomaal recessieve chromosomale afwijking, die zich kan manifesteren als wiegendood gepaard gaande met dysgenesie van de testes, beschreven in een Amish gemeenschap [143]. De meeste kinderen hebben echter tevoren al verschijnselen van visceraal-autonome dysfunctie gehad.
Daarnaast is in een aantal studies een associatie tussen een genetisch polymorfisme (bijvoorbeeld van het interleukine-10 gen en van het serotonine transporter gen) en SIDS gevonden dat onder bepaalde omstandigheden zou kunnen predisponeren voor SIDS [133]. Etnische verschillen in SIDS incidentie worden ten dele verklaard door verschillen in genetisch polymorfisme [130].
Accidentele verstikking
Accidentele verstikking in bed of wieg wordt tegenwoordig zelden meer als diagnose geregistreerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek bij plotseling onverwacht overlijden. de sporadische gevallen van overlijden door een striemende riem of strak gespannen koord om de hals, of een kinderlichaam dat tussen de spijlen van een ondeugdelijk kinderbed door gleed terwijl het hoofd achter bleef, behoren niet tot wiegendood te worden gerekend.
Shaken baby syndrome
Dit trauma kan een vorm zijn van intentionele kindermishandeling maar ook een onbedoeld gevolg zijn van een wanhoopsreactie van ouders of verzorgers op langdurig overmatig huilen van het kind. Reijneveld e.a. ([146]) onderzochten in Nederland de prevalentie van gedragingen van ouders om het huilen van zuigelingen te verminderen. Zij vonden dat de prevalentie van schudden van baby’s van 3 en 6 maanden, dat eventueel kan leiden tot het shaken baby syndroom, respectievelijk 1,88 % en 3,35 % bedraagt. De anamnese en de symptomatologie na het fatale schudden van het kinderhoofd kunnen kenmerkend zijn voor het shaken baby syndroom, terwijl kenmerkende risicofactoren voor wiegendood ontbreken. Een volledige obductie (uiteraard met hersenobductie) is onmisbaar voor de diagnose. In geval geen obductie zal worden verricht is computertomografie (CT scan) of MRI (‘magnetic resonance imaging’) van het hoofd een alternatief; de daaruit verkregen informatie is echter niet gelijkwaardig aan een obductie.
Infanticide
Bij verdachte omstandigheden – blijkens de anamnese of het onderzoek op de plaats van het overlijden – in geval van plotselinge en onverwachte dood, moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid van intentionele kindermishandeling [185]. Meadow ([117]) publiceerde, op grond van een gedurende 18 jaar verzamelde en geselecteerde serie van 81 onder verdachte omstandigheden overleden zuigelingen, een lijst van kenmerken die bij verborgen infanticide vaker voorkomen dan bij wiegendood. Eén van de verdachte bevindingen was bloed bij neus en mond. In grote series van wiegendood komt dit echter voor bij 15% [11] tot 24 % [81] van de gevallen. De incidentie van bloed bij neus en mond is hoger bij jonge kinderen, ‘bed-sharing’ en te slapen leggen in rugligging. Volgens Becroft e.a. is er een significante associatie tussen bloed uit de neus en longbloeding. Beiden komen regelmatig voor bij SIDS en het is onwaarschijnlijk dat infanticide (verstikking) in de meerderheid van de gevallen de oorzaak is van het plotseling en onverwacht overlijden, waarbij bloed bij neus en / of mond wordt gevonden.
In een periode van afnemende SIDS-incidentie en toenemende aandacht voor de diagnose verstikking (infanticide) is de verhouding tussen dood door verstikking en SIDS in de Verenigde Staten desondanks maar weinig gestegen en in absolute zin zeer laag gebleven [108].
Wanneer zich in een gezin een herhaald geval van plotselinge en onverwachte dood bij een zuigeling voordoet is het volgens Meadow hoogst onwaarschijnlijk dat dit als een natuurlijke dood beschouwd mag worden en reden voor verdenking op infanticide. Maar volgens Carpenter e.a. ([23]) is in Engeland in zo’n geval de kans op een natuurlijke dood bijna 7 maal groter dan de kans op een onnatuurlijke dood (OR 6.7; 95 % CI 2.8 – 19.4). De herhalingskans op SIDS na een eerder geval in het gezin is volgens dezelfde auteurs 5,7 maal zo groot als de kans op SIDS in de algemene bevolking. Een vrijwel identieke herhalingskansberekening (OR 5.8; 95 % CI 2.1 – 13.2) was eerder in Noorwegen uitgevoerd (oyen 1996). Deze grotere herhalingskans kan waarschijnlijk worden verklaard doordat in zulke gezinnen vaak een cumulatie van risicofactoren aanwezig is. Na correctie voor zulke risicofactoren blijkt de herhalingskans niet groter te zijn [159].
De anamnese en het onderzoek op de plaats van het overlijden kunnen bij infanticide vaak meer aanwijzingen opleveren dan de obductie, die vaak geen afwijkingen aan het licht brengt. de weerstand van kinderartsen om de ouders te verdenken van kindermishandeling en de vaardigheid van de ouders(s) om medelijden op te wekken kunnen de identificatie van infanticide belemmeren [162]. Maar een subjectief vermoeden van infanticide mag niet in de plaats komen van een objectief gefundeerde diagnose. ondanks publicaties over de ernst en omvang van kindermishandeling in Nederland is betrouwbare informatie over de omvang van infanticide in ons land niet bekend.