Gegevens over de incidentie van wiegendood zijn afhankelijk van:
- de gehanteerde definitie; onder 1 jaar of onder 2 jaar.
- de volledigheid van het verrichte onderzoek na de dood.
In Nederland ontbreekt het postmortaal pathologisch onderzoek bij wiegendood in 24 % van de gevallen en in 29 % van de gevallen is het onvolledig, dwz zonder hersenobductie [81]. Ongetwijfeld worden daardoor jaarlijks enkele sterfgevallen als wiegendood geregistreerd, die in feite een specifieke oorzaak hebben, zoals een zeer snel verlopende sepsis of een aangeboren hartgebrek.
Indien wel obductie is verricht ontbreekt het postmortaal pediatrisch onderzoek nogal eens of is onvolledig (onvolledige anamnese, ontbreken van situatieonderzoek, onvolledig laboratoriumonderzoek; totaal in 29 %). de diagnose wiegendood wordt soms ten onrechte gesteld, maar soms ook gemist omdat een bijkomende afwijking, die geen afdoende verklaring voor de dood is, als doodsoorzaak wordt aangemerkt.
Zowel pediatrisch als pathologisch postmortaal onderzoek volgens het eerder genoemde protocol werd in het Nederlandse onderzoek van september 1996-september 2001 in maar 39 % verricht. Indien postmortaal pathologisch onderzoek door een ervaren (kinder)patholoog ontbreekt, kan de diagnose wiegendood niet met zekerheid worden gesteld [19].
- voorrang voor nevendiagnoses.
Bij de classificatie volgens de ICD (code 798.0 / R95) wordt de internationale regel gehanteerd dat de diagnose wiegendood moet wijken voor elke andere aandoening die bij postmortaal onderzoek aan het licht is gekomen, zelfs als het niet waarschijnlijk is dat een dergelijke aandoening de dood heeft veroorzaakt. de nevenaandoeningen worden dan toch als hoofddiagnose geregistreerd.
In Nederland is de incidentie van wiegendood na een top in 1984 (122 per 100.000 levendgeborenen), toen buikligging nog als voorkeurshouding werd aanbevolen, snel gaan dalen nadat het risico van buikslapen was aangetoond en de toepassing van die slaaphouding in de laatste nacht inmiddels is afgenomen tot 3 % in 2002. de incidentie van wiegendood bedroeg in 2004 in Nederland 9 per 100.000 levendgeborenen [25]. Wiegendood komt voornamelijk voor in het eerste levenshalfjaar; daarna neemt de incidentie snel af; ongeveer 15 % van alle gevallen treedt nog in het tweede levensjaar op.
In vergelijking met andere West-Europese landen en de Verenigde Staten is de daling het eerst in Nederland begonnen [55].
Figuur 1. Incidentie van Wiegendood / SIDS in Nederland in de leeftijd van 1 week tot <1 jaar per 100.000 levendgeborenen ([25]; code 798.0 / R95)