2.5.11 Vroeggeboorte en laag geboortegewicht (Kindfactor)

JGZ-richtlijn Preventie wiegendood

Preventie wiegendood

Preterme geboorte (zwangerschapsduur korter dan 37 weken) en laag geboortegewicht (minder dan 2500 gram) blijken vaker geassocieerd te zijn met wiegendood dan voldragen zwangerschap met een normaal geboortegewicht en wel des te meer naarmate het kind vroeger is geboren of een lager geboortegewicht heeft. In de periode september 1996 – september 2001 bleek in het Nederlandse onderzoek op grond van multivariate analyse dat een geboortegewicht van minder dan 2500 gram de kans op wiegendood verdubbelt in vergelijking met een geboortegewicht van meer dan 2500 gram (RR 2.0; 95 % BI 1.0 – 5; [81]). Hierbij is dus gecorrigeerd voor alle onderzochte risicofactoren, zoals prenataal roken van de moeder, dat op zichzelf ook het geboortegewicht ongunstig beïnvloedt en de kans op wiegendood sterk vergroot. Het percentage kinderen met een laag geboortegewicht onder wiegendoodkinderen is dan ook twee maal zo hoog als in de algemene bevolking. deze of nog grotere risicoverhoging wordt in de literatuur ook voor preterme geboorten gevonden ([36][62][15]).

Voor zeer vroeg geborenen met een zwangerschapsduur van minder dan 32 weken en /of een geboortegewicht van minder dan 1500 gram, uit het Project on Preterm and Small for gestational age (POPS) geboren in 1983, was de incidentie van wiegendood circa 10 maal zo hoog als in de totale populatie van levendgeborenen in Nederland van hetzelfde jaar [184]

De vraag is of het verhoogde risico voor wiegendood bij vroeggeborenen en kinderen met een laag geboortegewicht een gevolg van immaturiteit of perinatale schade is. 

Er bestaat geen aanwijzing dat de oorzaak van het extra verhoogde risico op wiegendood aan perinatale schade kan worden toegeschreven. ‘Fetal distress’ of een lage Apgar score na 5 minuten worden in de anamnese van vroeggeboren wiegendoodkinderen als regel niet vaker gevonden dan bij een controlegroep van dezelfde zwangerschapsduur ([62][109]). Wel was het opmerkelijk dat in de POPS – groep hypothermie op de eerste levensdag de kans op wiegendood 12-voudig vergrootte [184]. Het is denkbaar dat de hypothermie ook een uiting is van vasovegetatieve instabiliteit, die samenhangt met de onder Pathogenese (paragraaf VI) genoemde endogene oorzaken van wiegendood, namelijk afwijkingen van de hersenstamkernen of neurotransmitterstoornissen. 

Bij vroeggeborenen is de kans op spontaan wakker worden uit slaap op de leeftijd van 2-3 maanden na de à terme datum geringer dan bij à terme geborenen. op de post-conceptionele leeftijd van 37 en 41 weken bestond er nog een onrijp patroon van de wekbaarheid onder invloed van een uitwendige stimulus, dat wil zeggen: er was geen verschil tussen de prikkeldrempel bij actieve slaap en diepe slaap, zoals wel bij à terme zuigelingen wordt gevonden [73]. Bij deze gezonde preterme kinderen was er op de leeftijd van 3 maanden tegen de verwachting in geen verhoogde prikkeldrempel bij diepe slaap op de leeftijd waarop de wiegendoodincidentie het hoogst is. de rol van immaturiteit is dus niet zo erg duidelijk. 

Voor vroeggeborenen en kinderen met een laag geboortegewicht gelden dezelfde risico factoren voor wiegendood als voor à terme kinderen met een normaal geboortegewicht (thompson 2006). Het risico is vaak groter dan op grond van het product van het risico voor à terme geborenen en voor vroeggeborenen te verwachten is; zo geeft zijligging een bijna 7-voudig risico voor vroeggeborenen en kinderen met een laag geboortegewicht voor wiegendood vergeleken met à terme geborenen. Het te slapen leggen op een aparte babykamer geeft nog een grotere risicostijging [15]

Primaire buikligging kwam in het Nederlandse onderzoek van 1996-2001 echter niet vaker voor bij de preterme wiegendoodkinderen in vergelijking met de à terme wiegendoodkinderen [81].

Sinds de invoering van de preventieve maatregelen tegen wiegendood in 1987 is de incidentie van wiegendood bij vroeggeborenen en kinderen met een laag geboortegewicht in ongeveer dezelfde mate gedaald als bij à terme kinderen. Er blijft nog steeds een verschil in incidentie en dat pleit wel voor een endogene oorzaak. 

Conclusie: 

Vroeggeborenen en kinderen met een laag geboortegewicht hebben minstens een tweemaal zo grote kans op wiegendood als à terme geborenen. 

Heb je vragen?

Neem voor vragen of meer informatie contact met ons op

Contact opnemen

Heb je suggesties voor verbetering van deze JGZ-richtlijn?

Geef jouw feedback