Richtlijn: Voorkeurshouding en schedelvervorming (2012)

Inleiding

Aanleiding

Voorkeurshouding - en de vaak daarmee gepaard gaande vervorming van de schedel - is een frequent voorkomend probleem bij jonge zuigelingen. Een voorkeurshouding staat een voorspoedige symmetrische ontwikkeling in de weg en leidt vaak tot onzekerheid en ongerustheid bij ouders vooral als er ook een schedelvervorming is. Meestal is sprake van deformatieve plagiocefalie (scheef hoofd), soms van deformatieve brachycefalie (breed hoofd) of deformatieve scafocefalie (lang hoofd). Vaak komen combinaties van een breed of lang hoofd met scheefheid voor. Verloskundigen (1), kraamverzorgenden en jeugdgezondheidszorgmedewerkers (JGZmedewerkers) spelen een belangrijke rol bij de preventie van voorkeurshouding en schedelvervorming. Vervolgens zijn vooral JGZ-medewerkers betrokken bij de signalering, voorlichting en advisering, verwijzing en monitoring van de behandeling. Een grote groep kinderen met een voorkeurshouding wordt verwezen voor kinderfysiotherapie, waarvan de evidentie (bij protocollaire uitvoering) vaststaat. Soms wordt manuele, osteopathische of chiropractische behandeling gegeven en/of, bij kinderen met een matige tot ernstige schedelvervorming, helmtherapie. De evidentie voor laatstgenoemde interventies is onduidelijk. Bij JGZ-medewerkers en kinderfysiotherapeuten bestaat grote behoefte om te komen tot een eenduidige en gezamenlijke ketenaanpak van voorkeurshouding en schedelvervorming. Uniforme adviezen, zoveel mogelijk gebaseerd op evidence-based informatie en aansluitend bij de advisering over preventie van wiegendood, zullen de beroepsgroepen een stevig handvat geven voor begeleiding van de kinderen en hun ouders. Beoogd wordt om uiteindelijk de zorgconsumptie te verminderen.

1) Met de term ‘verloskundige’ wordt de ‘verloskundig zorgverlener’ bedoeld.

Doelstelling

Deze JGZ-richtlijn ‘Preventie, signalering en aanpak van voorkeurshouding en schedelvervorming’ heeft tot doel handvatten te bieden voor:

  1. advisering over positionering en hantering van een zuigeling ter preventie van voorkeurshouding en schedelvervorming;
  2. tijdige en correcte signalering, diagnose en eventuele verwijzing naar een medisch specialist en/of kinderfysiotherapeut van zuigelingen met een voorkeurshouding en/of schedelvervorming;
  3. verzorgingsadvisering na signalering;
  4. monitoring van het vervolg na verwijzing.

Afbakening cliƫntengroep

De richtlijn heeft vanwege de nadruk op preventieve elementen betrekking op alle zuigelingen vanaf de geboorte tot de leeftijd van circa een half jaar. Daarnaast richt de richtlijn zich specifiek op de patiëntengroep, bestaande uit zuigelingen met een voorkeurshouding en/of schedelvervorming waarbij een intensievere preventie dan wel behandeling plaatsvindt.

Beoogde gebruikers van de richtlijn

Dit is primair een richtlijn voor jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen (2) en in het verlengde daarvan een uitgangspunt voor de verwijzing naar kinderfysiotherapeuten. Bij de ontwikkeling van de richtlijn is daarom nauw samengewerkt met de Nederlandse Vereniging voor Kinderfysiotherapie (NVFK). Daarnaast zijn andere ketenpartners betrokken, zoals de verloskundigen, kinderverpleegkundigen, kraamverzorgenden, huisartsen, kinderartsen en plastisch chirurgen. Aangezien de JGZ een rol kan spelen bij de voorlichting aan de verdere omgeving van het kind, zoals de kinderopvang, zullen ook deze partners betrokken worden bij de implementatie van de JGZ-richtlijn. De JGZ speelt op deze wijze een belangrijke rol in de ketenzorg.

2) De termen ‘jeugdarts’ en ‘jeugdverpleegkundige’ worden gebruikt voor elke in de JGZ werkzame arts en verpleegkundige.

Indicatoren

Door de kernredactie zijn in samenwerking met de relevante beroepsgroepen indicatoren opgesteld om de toepassing en de effecten van de richtlijn te kunnen monitoren.

Implementatie

In verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is geprobeerd rekening te houden met de implementatie van de richtlijn. Daarbij werd expliciet gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de multidisciplinaire samenstelling van de kernredactie en de adviesgroep en het uitvoeren van de knelpuntenanalyse. Op deze manier is een richtlijn ontwikkeld die antwoord geeft op vragen die in het veld leven. Ook de ontwikkeling van indicatoren draagt bij aan de implementatie van de richtlijn.

Juridische betekenis van richtlijnen

Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften, maar op ‘evidence’ gebaseerde inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien deze aanbevelingen hoofdzakelijk gebaseerd zijn op de ‘gemiddelde cliënt/patiënt’, kunnen zorgverleners op basis van hun professionele autonomie zo nodig afwijken van de richtlijn. Afwijken van richtlijnen kan in bepaalde situaties zelfs noodzakelijk zijn. Wanneer van de richtlijn wordt afgeweken, dient dit beargumenteerd en gedocumenteerd te worden.

Herziening

De landelijke regie voor de implementatie en borging van het traject richtlijnen ligt bij het NCJ. In principe heeft de richtlijn een geldigheidsduur van vijf jaar. Uiterlijk in 2017 wordt bepaald of actualisering noodzakelijk is. De geldigheid van deze richtlijn verloopt eerder indien resultaten uit wetenschappelijk onderzoek of nieuwe ontwikkelingen een eerdere aanpassing vereisen.


Pagina als PDF