2.3 Prevalentie

JGZ-richtlijn Voorkeurshouding en schedelvervorming

Voorkeurshouding en schedelvervorming

Wereldwijd is na de gewijzigde advisering over de slaaphouding van baby’s ter bevordering van rugligging (Back to Sleep of daarmee vergelijkbare campagnes) een stijging van het aantal kinderen met schedelvervorming gemeld [37][47]. Er zijn weinig onderzoeken die betrouwbare gegevens leveren over de prevalentie van zowel voorkeurshouding als schedelvervorming. Vanwege de verschillen in definities en gebruikte meetmethoden zijn de gegevens slecht vergelijkbaar. 

De prevalentie van voorkeurshouding bij zuigelingen jonger dan 7 maanden bedroeg in een dwarsdoorsnedeonderzoek in 1997 12,2% (onder de 4 maanden 17%) Boere-Boonekamp et al. [11] en Vlimmeren van et al. (2007) stelden in een cohortonderzoek bij de geboorte en bij 7 weken respectievelijk een prevalentie van 0% en 17,9% vast. 

De prevalentie van DP bij de geboorte varieert van 6 tot 15% [75][84][92][103]. In twee cohortonderzoeken werd de prevalentie van schedelvervorming gevolgd. Hutchison constateerde op de leeftijd van respectievelijk 6 weken en 4, 8, 12 en 24 maanden met behulp van een ringmeting een prevalentie van DP van 16%, 19,7%, 9,2%, 6,8% en 3,3% [40]. Van Vlimmeren stelde met plagiocefalometrie een prevalentie van DP van respectievelijk 5,8% bij de geboorte, 21,5% bij 7 weken, 17,3% bij 6 maanden, 17,2% bij 12 maanden en 13,7% bij 24 maanden vast. De prevalentie van DB was 0,0% bij de geboorte, 2,2% bij 7 weken, 8,3% bij 6 maanden, 2,9% bij 12 maanden en 2,0% bij 24 maanden (Van Vlimmeren 2009; deels ongepubliceerde data).

Heb je vragen?

Neem voor vragen of meer informatie contact met ons op

Contact opnemen

Heb je suggesties voor verbetering van deze JGZ-richtlijn?

Geef jouw feedback