Richtlijn: Voorkeurshouding en schedelvervorming (2012)

5. Preventie, signalering en aanpak -Aanbevelingen

Bij preventie van voorkeurshouding en schedelvervorming kan men onderscheid maken in universele en selectieve (primaire) preventie, secundaire preventie en zorggerelateerde preventie. Universele preventie is gericht op alle zuigelingen en heeft tot doel de kans op het ontwikkelen van een voorkeurshouding te verminderen. Bij selectieve preventie richten de adviezen zich op die groep zuigelingen waarvan op basis van de literatuur bekend is dat zij een verhoogd risico hebben. In geval van secundaire preventie gaat het over het opsporen van schedelvervorming in een vroeg stadium. De aandoening kan daardoor eerder worden behandeld, zodat deze eerder herstelt of niet erger wordt. Zorggerelateerde preventie is erop gericht om verergering, complicaties of beperkingen door een ziekte te voorkomen (http://www.nationaalkompas.nl/preventie/).

Aanbevelingen

Aangezien er nauwelijks evidentie is voor preventieve adviezen op basis van prospectief gecontroleerd onderzoek, kunnen de uitgangsvragen niet op basis van wetenschappelijke literatuur worden beantwoord. De adviezen voor preventie van schedelvervorming tijdens de zwangerschap en de kraam- en zuigelingenperiode alsook de aanpak in de JGZ zijn daarom gebaseerd op (1) de risicofactoren beschreven in thema 2 en 3, (2) regionale protocollen, beoordeeld door De Jong et al. en door de kernredactie, (3) internationale protocollen en (4) ‘best practices’ (Jong de, 2009).

Universele preventie
Er zijn drie kernadviezen die door de gehele keten van zorg worden uitgedragen:

  • Bij het wakker zijn:
    De baby minimaal drie keer per dag op de buik leggen, wanneer hij wakker én onder toezicht is. Begin hiermee in de eerste weken, bijvoorbeeld tijdens het verschonen, met drie tot vijf keer per dag gedurende één tot vijf minuten.
    Breid dit uit naar vijf keer vijftien of drie keer dertig minuten per dag op de leeftijd van drie maanden. De baby ontwikkelt hierdoor sterke nekspieren, waardoor hij gemakkelijker naar alle kanten kan kijken.
  • Bij het voeden:
    De baby afwisselend op de rechter- en linkerarm vasthouden of recht voor op de benen leggen.
  • Bij het slapen:
    De baby altijd op de rug te slapen leggen en het hoofd afwisselend per slaap naar links en naar rechts draaien. Laat het kind niet op de zij of de buik slapen, want dan is er een grotere kans op wiegendood.

Contactmomenten voor signalering
Signalering van een voorkeurshouding en/of schedelvervorming vindt plaats tijdens de contactmomenten van de JGZ in het eerste half jaar:

  • Bij het eerste zuigelingenhuisbezoek door de jeugdverpleegkundige.
  • Eenmaal door de jeugdarts in de eerste 6 weken.
  • Driemaal door de jeugdarts of jeugdverpleegkundige in de periode tussen 6 weken en 6 maanden.

Methoden voor signalering

  • Aangesloten wordt bij de zorgen die ouders naar voren brengen.
  • Voor de signalering door jeugdverpleegkundige en jeugdarts blijven vooralsnog de anamnese en de subjectieve beoordeling belangrijk.
  • Tijdens het eerste zuigelingenhuisbezoek door de jeugdverpleegkundige wordt aan de ouders gevraagd of de baby een voorkeurshouding heeft; dit kan zich ook uiten in een duidelijke voorkeurskant bij de voeding.
  • Om de aard van de vervorming vast te leggen, gebruikt de jeugdarts de classificatie van Argenta (zie figuur 2.4 en samenvattingkaart).

Aanpak na signalering

  • Na signalering van een sterke voorkeurshouding en/of schedelvervorming door de jeugdverpleegkundige vindt een (extra) consult binnen 2 weken door de jeugdarts plaats; bij een milde voorkeurshouding binnen 4 weken (zo mogelijk tijdens een regulier consult bij de jeugdarts) voor het verrichten van differentiaaldiagnostiek.
  • De jeugdarts neemt een aanvullende anamnese af en verricht onderzoek naar de volgende (achterliggende) aandoeningen die consequenties hebben voor verwijzing en aanpak:
    1. craniosynostose;
    2. gelokaliseerde asymmetrie door problematiek in hoofd/hals/schouders/armen, wervelkolom of heupen/benen;
    3. gegeneraliseerde asymmetrie: functioneel (waarschijnlijk door omgevingsfactoren) of door een neurologische aandoening.
  • Indien geen onderliggende pathologie wordt vastgesteld, worden de voorlichting en advisering geïntensiveerd en wordt zo nodig een huisbezoek en/of een consult op indicatie ingepland.

Follow-up en verwijzing

  • Afhankelijk van de ernst van de voorkeurshouding en/of schedelvervorming en de professionele inschatting van de JGZ-medewerker worden kind en ouders binnen 2 weken (extra consult) of 4 weken (regulier JGZ contact- moment) teruggezien door de jeugdarts of jeugdverpleegkundige. Eventueel vindt een telefonische opvolging plaats of een huisbezoek op indicatie door de jeugdvepleegkundige. Doel hiervan is monitoring van de afwijking en beoordeling of de positionerings- en hanteringsadviezen op de juiste wijze worden toegepast.
  • Bij onvoldoende verbetering van een voorkeurshouding (zonder achterliggende pathologie) wordt na maximaal 4 weken na signalering verwezen naar de kinderfysiotherapeut door (of in afstemming met) de jeugdarts.
  • De jeugdarts schrijft bij elke verwijzing een verwijsbrief met reden verwijzing, typering schedelvervorming, reeds uitgevoerde aanpak en vraagstelling.

Lees verder voor de onderbouwing.


Pagina als PDF