Richtlijn: Voorkeurshouding en schedelvervorming (2012)

7. Criteria voor verwijzing voor diagnostiek en behandeling-Aanbevelingen

Na signalering van een voorkeurshouding en/of schedelvervorming in de JGZ zal de jeugdarts differentiaaldiagnostisch onderzoek doen. Wanneer sprake lijkt van deformatieve schedelvervorming zonder onderliggende pathologie, zal worden gestart met intensivering van de instructie van de ouders over het positioneren en hanteren van hun baby. Bij een vermoeden van onderliggende pathologie zal verwijzing voor nadere diagnostiek en/of behandeling plaatsvinden. Ook als bij een kind met deformatieve schedelvervorming de positionerings- en hanteringsadviezen onvoldoende (snel) tot resultaat leiden, zal verwijzing plaatsvinden. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de criteria voor verwijzing voor diagnostiek en behandeling van voorkeurshouding en schedelvervorming.

Aanbevelingen

Afhankelijk van de (waarschijnlijkheids)diagnose worden de volgende stappen genomen door de jeugdarts:

  • Bij verdenking op craniosynostose, zintuigproblemen (visuele of auditieve systeem), torticollis (congenitaal musculair versus posturaal), obstetrische plexus-brachialislaesie, trauma, scoliose of neurologische problematiek verwijst de jeugdarts het kind in overleg met de huisarts naar de kinderarts, kinderneuroloog of een andere specialist;
  • Het geven van ouderinstructie over positionering en hantering. Nagegaan wordt of de adviezen door de ouders worden begrepen en toegepast. Afhankelijk van de professionele inschatting kan tussentijds contact met de ouders (telefonisch, weegspreekuur, extra consult op indicatie, huisbezoek) geïndiceerd zijn;
  • Rechtstreekse verwijzing naar de kinderfysiotherapeut bij onvoldoende effect van ouderinstructie door de JGZ op de voorkeurshouding na een periode van 2 tot 4 weken;
  • Op de leeftijd van 4 tot 6 maanden bespreekt de kinderfysiotherapeut bij kinderen met een ernstige schedelvervorming, vastgesteld met behulp van plagiocefalometrie, de mogelijkheid van helmtherapie met de ouders (bij prematuren wordt de gecorrigeerde leeftijd aangehouden);
  • De jeugdarts of jeugdverpleegkundige gaat bij kinderen met een ernstige schedelvervorming op de leeftijd van 4 tot 6 maanden na of de mogelijkheid van helmtherapie met de ouders is besproken door een kinderfysiotherapeut. Indien dit niet het geval is, dan bespreekt de jeugdarts, in overleg met de kinderfysiotherapeut, de afwegingen voor helmtherapie alsnog;
  • Vanwege het ontbreken van gerandomiseerde studies naar de effecten (op lange termijn) dient men terughoudend te zijn in het adviseren van helmtherapie. Ouders dienen daarbij uitleg te krijgen over de aanwijzingen in de literatuur voor de positieve effecten op korte termijn, het gebrek aan kennis over de effecten op langere termijn en over de negatieve effecten.

Lees verder voor de onderbouwing.


Pagina als PDF