Richtlijn: Voorkeurshouding en schedelvervorming (2012)

Onderbouwing

Uitgangsvragen

  • Voor welke visies op de etiologie van voorkeurshouding en schedelvervorming bestaat wetenschappelijke onderbouwing?
  • Welke risicofactoren zijn aanwijsbaar voor voorkeurshouding en schedelvervorming?

Niveau

Conclusie

Literatuur

3

Er zijn aanwijzingen dat kinderen van moeders met een laag opleidingsniveau een (indirect) verhoogde kans op het ontwikkelen van DP hebben.

C Losee 2007

1

Eerstgeborenen hebben een verhoogde kans op het ontwikkelen van DP.

A2 Hutchison 2004

A2 Van Vlimmeren 2007

1

Jongens hebben een verhoogde kans op het ontwikkelen van DP.

A2 Hutchison 2004

A2 Van Vlimmeren 2007

2

Het is aannemelijk dat bij het ontstaan van een schedelvervorming de positie (vroege indaling) en ligging tijdens de zwangerschap (stuitligging) een rol spelen.

C Kane 2005

B Littlefield 2002

B Rubio 2008

2

Het is aannemelijk dat kinderen die zijn geboren na een kunstverlossing (vacuüm/forceps) een verhoogde kans op een schedelvervorming kort na de geboorte hebben.

B Hutchison 2003

C Peitsch 2002

C Stellwagen 2008

1

Kinderen die zijn geboren na een kunstverlossing (vacuüm/sectio caesarea) hebben geen verhoogde kans op een DP op de leeftijd van zeven weken of later.

C Boere-Boonekamp 2001

A2 Vlimmeren 2007

A2 Hutchison 2004 

2

Het is aannemelijk dat schematische wisselligging van prematuren beschermt tegen het ontstaan van schedelvervorming (DB).

A2 Helder 2009

3

Er zijn aanwijzingen dat overwegend rugligging na de eerste week en een voorkeurszijde bij het voeden een verhoogde kans op het ontwikkelen van voorkeurshouding geven.

B Boere-Boonekamp 2001

C Losee 2007

1

Kinderen bij wie in de eerste zes à zeven weken bij het op de rug te slapen leggen de hoofdpositie niet wordt gevarieerd, hebben een verhoogde kans op het ontwikkelen van schedelvervorming.

B Hutchison 2003

A2 Hutchison 2004

A2 Van Vlimmeren 2007

2

Het is aannemelijk dat kinderen die minder dan drie keer per dag of minder dan vijf minuten per dag op hun buik worden gelegd om te oefenen, een verhoogde kans op het ontwikkelen van schedelvervorming hebben.

A2 Van Vlimmeren 2007

B Hutchison 2003

1

De aard van de matras bij de verzorging van prematuren speelt geen rol bij het ontstaan van schedelvervorming (DB).

A2 Hutchison 2004

A2 Helder 2009

1

Kinderen met voorkeurshouding van het hoofd en/of een beperkte (actieve of passieve) rotatiemogelijkheid van de nek hebben een fors verhoogde kans op het ontwikkelen van DP.

B Hutchison 2003

A2 Hutchison 2004

A2 Van Vlimmeren 2007

C Rogers 2009

C Losee 2007

1

Kinderen die inactief zijn of zich motorisch traag ontwikkelen, hebben een verhoogde kans op het ontwikkelen van DP.

B Hutchison 2003

A2 Hutchison 2004

A2 Van Vlimmeren 2007

De visies over de ontstaanswijze van voorkeurshouding en schedelvervorming zijn in grote lijnen in te delen in theorieën over (een combinatie van):

  1. De positie en ligging tijdens de zwangerschap. Aangetoond is dat in de zwangerschap vanaf de 36e week ongeveer 80% van de kinderen een voorkeurshouding naar rechts heeft (Fong et al., 2005). Soms bestaat bij de geboorte reeds een afplatting van de schedel; een verhoogde kans hierop zou optreden bij eerste zwangerschappen, vroege indaling van het kind, stuitligging en meerlingzwangerschappen (vooral het voorliggende kind).
  2. De aard en duur van de bevalling. Een verhoogde kans op voorkeurshouding en schedelvervorming treedt op bij langdurige partus en bij een forceps- of vacuümbevalling. Volgens sommige theorieën wordt dit gemedieerd door een disbalans van de nekspieren of een overbelasting van het hoge halswervelkolomgebied (zogenaamde suboccipitale strain) die optreedt ten gevolge van de bevalling.
  3. De verzorgingsfactoren in de eerste weken na de bevalling.Hierbij zouden een rol spelen:
    • bewegingsarmoede door: voortdurend rugligging (eventueel tijdens ziekenhuisopname) zonder wisselligging van het    hoofd, waardoor een soms reeds aanwezige geringe afplatting wordt versterkt; geen buik- of zijligging tijdens            wakkere periodes; langdurig gebruik van zitstoeltjes of van strakke kleding, die weinig ruimte laten voor bewegen;
    • harde onderlaag, bijvoorbeeld een harde matras in bed, de wipstoel of het autozitje;
    • het gebruik van foliumzuur aan het begin van de zwangerschap en het onvoldoende gebruiken van vitamine D in de zwangerschap en na de geboorte.
  4. Een kindfactor. Vertraagde motorische ontwikkeling van de zuigeling.

De literatuursearch leverde twee studies van A2-kwaliteit, zeven van B-kwaliteit, dertien van C-kwaliteit en drie van D-kwaliteit, waarvan twee verhalende reviews. Deze studies zijn (deels) opgenomen in twee systematische reviews (een van A1-kwaliteit, een van B-kwaliteit). Samenvattend geven deze studies resultaten over de volgende risicofactoren:

  • Socio-demografische factoren
    - laag opleidingsniveau van moeder (onderzocht in drie studies, aangetoond in één);
    - etniciteit (onderzocht in drie studies, tegenstrijdige resultaten).
  • Obstetrische factoren
    - afwijkende vorm van de baarmoeder (vleesboom, uterus bicornis);
    - primipariteit (onderzocht in negen studies, aangetoond in negen);
    - prematuriteit: zwangerschapsduur < 37 weken (onderzocht in zes studies, aangetoond in vier);
    - stuitligging (onderzocht in tien studies, aangetoond in drie);
    - kunstverlossing (vacuümpomp/forceps) (onderzocht in negen studies, aangetoond in acht);
    - lange duur van de partus (onderzocht in vijf studies, aangetoonde relatie met schedelvervorming direct na geboorte    in twee studies);
    - meerlingzwangerschap (onderzocht in acht studies, aangetoond in vijf).
  • Kindfactoren
    - genetische factoren (onderzocht in één studie, niet aangetoond);
    - mannelijk geslacht (onderzocht in dertien studies, aangetoond in negen);
    - beperkte rotatiemogelijkheid van de nek en/of voorkeurshouding van het hoofd (onderzocht in twaalf studies, aangetoond in twaalf);
    - trage motorische ontwikkeling/inactiviteit (onderzocht in vijf studies, aangetoond in vijf);
    - sterk temperament (onderzocht in twee studies, aangetoond in een);
    - oogspierverlamming (in één studie beschreven).
  • Verzorgingsfactoren
    - overwegend rugligging, zowel in slaap als tijdens wakkere periodes (onderzocht in acht studies, aangetoond in een);
    - minder dan drie maal per dag oefenen op de buik (onderzocht en aangetoond in één studie);
    - geen variatie in hoofdpositie bij het slapen in de eerste zes weken (onderzocht in vier studies, aangetoond in vier);
    - geen borstvoeding (onderzocht in drie studies, aangetoond in drie);
    - foliumzuursuppletie door de moeder aan begin zwangerschap (onderzocht en aangetoond in één studie);
    - langdurig gebruik van wipstoel, autozitje of babyswing (onderzocht in twee studies, niet aangetoond) en opzettelijke   head shaping (beschreven in één studie);
    - harde ziekenhuismatras (onderzocht in twee studies, niet aangetoond).

Referenties


Pagina als PDF