Richtlijn: Voorkeurshouding en schedelvervorming (2012)

Onderbouwing

Uitgangsvragen

  • Welke adviezen zijn tijdens de zwangerschap, rond de bevalling en in de eerste weken van de zuigeling toepasbaar en effectief om voorkeurshouding en schedelvervorming te voorkomen? Zijn er behoudens positieve ook negatieve effecten?
  • Welke adviezen zijn in de JGZ toepasbaar en effectief om voorkeurshouding en schedelvervorming te voorkomen? Zijn er behoudens positieve ook negatieve effecten?
  • Welke adviezen zijn in de JGZ toepasbaar en effectief om voorkeurshouding en/of schedelvervorming na signalering aan te pakken? Zijn er behoudens positieve ook negatieve effecten?

Conclusie

Niveau

Conclusie

Literatuur

3

Er zijn aanwijzingen dat de adviezen ‘hoofd draaien overdag en ’s nachts’, ‘buikligging onder toezicht gedurende 5 minuten als de baby wakker is’, ‘vermijden langdurig gebruik van autostoeltje of andere stoeltje’, ‘fles alternerend rechts en links aanbieden’, gegeven 24 tot 72 uur na de geboorte, tot een verlaging van de prevalentie van DP op de leeftijd van 4 maanden van 50% leiden.

C Cavalier 2008

 

Slechts in één Frans prospectief onderzoek (Cavalier et al., 2008) werden interventies op het gebied van de verzorging van zuigelingen ter preventie van DP onderzocht. Het artikel betreft een prospectief niet-gerandomiseerd interventieonderzoek. Het Franstalige artikel is van slechte kwaliteit. Er wordt slechts aangegeven dat er specifieke interventies zijn gedaan ter preventie van DP, zoals het draaien van het hoofd overdag en ’s nachts, buikligging onder toezicht overdag gedurende 5 minuten als de baby wakker is, het vermijden dat de baby te lang in een autostoeltje of ander stoeltje zit en de fles alternerend rechts en links aanbieden. Er worden geen analyses beschreven en geen tabellen weergegeven. In de interventiegroep kwam half zo vaak DP voor op de leeftijd van 4 maanden. Er zijn wel verschillende studies waarin risicofactoren voor voorkeurshouding en schedelvervorming zijn onderzocht, zie hiervoor de thema’s 2 en 3. Er bestaat dus nauwelijks wetenschappelijk bewijs in de literatuur over welke maatregelen ter preventie van voorkeurshouding en schedelvervorming tijdens de zwangerschap, rond de bevalling, in de eerste weken van de zuigeling en in de JGZ effectief zijn

Uitwerking adviezen met betrekking tot preventie

Universele preventie
Door universele preventie gericht op alle (aanstaande) zuigelingen kan men de kans op het ontstaan van een schedelvervorming verminderen. Alle zorgverleners betrokken bij de verzorging en begeleiding van de jonge zuigeling, zoals verloskundigen, kraamverzorgenden, zwangerschapsgymdocenten en JGZmedewerkers, hebben een taak in de voorlichting aan de ouders over de positionering en hantering van de baby. De voorlichting hierover start al tijdens de zwangerschap door de verloskundige en de zwangerschapsgymdocent en wordt door de verloskundige en kraamverzorgende tijdens de kraamperiode en in de periode daarna door de JGZ voortgezet. De adviezen kunnen samen met de adviezen ter preventie van wiegendood worden gegeven.

Tijdens de zwangerschap
In de zwangerschapsperiode worden de eerste aankopen voor de zuigeling gedaan. Ouders hebben op dit moment nog weinig kennis over voorkeurshouding en schedelvervorming. De verloskundige, de zwangerschapsgymdocent en de medewerker intake van de kraamzorg kunnen de ouders voorlichten over waarop gelet moet worden bij de aanschaf van een kinderwagen (goede vering, stevige onderlaag, mogelijkheid om vlak te liggen), autozitjes (die ook als kinderwagen dienen), commode (mogelijkheid om aan voeteneind van het kind te staan tijdens verzorging) en bed. Hierbij kan men gebruik maken van een preventiefolder die kan worden uitgereikt en wordt toegevoegd aan het kraampakket bij de eerste inschrijving.

Tijdens de kraamperiode
In deze periode is, naast de verloskundige, de kraamverzorgende betrokken bij het vergroten van de kennis en vaardigheden van ouders. Zij kan aandacht geven aan de positionering en hantering van de baby. De kraamverzorgende kan de adviezen inbouwen in de dagelijkse verzorging, waarbij het uitleggen, voordoen en ouders aanwijzingen geven essentieel zijn. Ter ondersteuning van de adviezen wordt aan ouders een preventiefolder uitgereikt waarin de positionerings- en hanteringsadviezen worden toegelicht. De folder wordt opgenomen in het kraamdossier of kraamboek. De informatie is dan altijd terug te vinden door ouders en te gebruiken als naslagwerk. De verloskundige en kraamverzorgende kunnen actief signaleren of de adviezen zijn begrepen, of het ouders lukt om deze toe te passen en of een voorkeurshouding aanwezig is of ontstaat. In het kraamdossier kan worden genoteerd of het kind al een voorkeurshouding heeft en, zo ja, naar welke kant en welke adviezen gegeven zijn.

Tijdens de zuigelingentijd
Na de kraamperiode wordt door de jeugdverpleegkundige bij het eerste huisbezoek actief gelet op een eventuele voorkeurshouding en/of schedelvervorming en voorlichting gegeven over het positioneren en hanteren.
Verder vindt de voorlichting door de jeugdarts en jeugdverpleegkundige plaats tijdens alle reguliere JGZ contactmomenten in het eerste half jaar of tijdens een extra consult of een huisbezoek op indicatie door de jeugdverpleegkundige. Zo nodig plant de JGZ een huisbezoek of consult op indicatie in de eerste drie levensmaanden om te beoordelen of de positionerings- en hanteringsadviezen op de juiste wijze worden toegepast.

Voorlichting
Centraal in de voorlichting staan de positionering en hantering van de jonge zuigeling. De adviezen zijn uitgewerkt in de preventiefolder. De adviezen hiervoor worden op verschillende momenten van de dag toegepast, namelijk bij het voeden, het wakker zijn en het slapen in bed (zie paragraaf 6.6). Doel van de voorlichting is het bewerkstel- ligen van variatie in positionering en hantering bij de verzorging en het stimuleren van een gevarieerd bewegingspatroon. Het niet uitvoeren van preventieve adviezen en/of het ‘niet op de buik kunnen/willen neerleggen’ moet leiden tot extra alertheid bij de JGZmedewerker en tot intensievere voorlichting (eventueel met huisbezoek). De adviezen worden afgestemd op de wensen en mogelijkheden van de ouders. Verder wordt bij de voorlichting aandacht besteed aan het hele proces van voorlichten: informatie –instructie – voordoen – zelf doen – goed gedrag bekrachtigen – evalueren en bijstellen. De positionerings- en hanteringsadviezen zijn als volgt:

Bij het wakker zijn:

  • Op de buik draaien kan ook bij het uit- en aankleden en na het verschonen op het aankleedkussen. Leg de baby dan een paar minuten op de buik of op de zij, eventueel om zijn kleren dicht te knopen;
  • Draai bij het aan- en uitkleden de baby bij voorkeur van de ene zijde naar de andere zijde, in plaats van de baby aan de benen omhoog te tillen. Ook kan het aankleedkussen zo neergelegd worden dat de baby met de voeten naar de ouder of verzorger toe ligt en niet van één zijde benaderd wordt;
  • Leg de baby al vroeg, onder toezicht van de ouder of verzorger, meerdere keren per dag op de buik. Op de buik liggen vindt de baby niet altijd meteen leuk, hij moet hieraan wennen. Als hij gaat huilen, moet hij niet te snel weer op de rug gedraaid worden. Afleiding en zachtjes wiegen via de romp kalmeren de baby;
  • Maak er een samenspel van door bijvoorbeeld een speeltje (met of zonder geluid) voor of naast zijn hoofd te bewegen. Probeer de baby vaker, maar kort op de buik te leggen. Na een tijdje gaat het spelen op de buik erbij horen;
  • Maak het de baby makkelijker om zijn hoofd op te tillen door met uw hand op zijn billen te duwen, hem met zijn armen naar voren te leggen zodat hij op zijn ellebogen kan steunen en een opgerolde handdoek onder zijn borstkas en oksels te leggen. Hierdoor zullen zijn nekspieren verstevigen en kan hij zijn hoofd optillen en naar alle kanten kijken;
  • Het tijdens het spelen in slaap vallen op de buik moet worden voorkomen. De baby moet voordat hij in slaap valt weer op de rug liggen (gelegd worden), zodat hij gewend blijft aan het slapen op de rug;
  • Gebruik als de baby wat ouder is voor wakkere periodes bij voorkeur de box en zo min mogelijk een autostoeltje of ander stoeltje, want dit laat weinig ruimte voor gevarieerd bewegen. Hang eventueel een mobiel op navelhoogte en afwisselend wat meer naar rechts of links, zodat de baby gestimuleerd wordt zijn hoofd naar verschillende richtingen te draaien.

Bij het voeden:

  • Bij borstvoeding wordt vanzelf regelmatig van positie gewisseld, aangezien de baby afwisselend aan de rechter- en linkerborst wordt gevoed. Houd bij flesvoeding de baby afwisselend vast op de rechter- en linkerarm;
  • Ook kan bij flesvoeding de baby recht voor de ouder op de bovenbenen gelegd worden (met het hoofd op de knieën). De voeten van de ouder kunnen hierbij op een steuntje worden gezet. Hierbij gaat het erom dat de zuigeling ervaart hoe het is om recht te liggen.

Bij het slapen:

  • De baby dient, als hij niet onder toezicht is, op de rug te liggen, zowel tijdens het slapen als tijdens de wakkere periodes, ter preventie van wiegendood;
  • Draai het hoofd afwisselend per slaap naar links en naar rechts (op het rechter- en linkerachterhoofd;
  • Verander van tijd tot tijd het oriëntatiepunt van het kind in de kinderkamer door het bed te draaien of door het andersom op te maken. Het oriëntatiepunt is meestal het raam of de deur van de kamer. Baby’s kijken graag naar het licht.

Selectieve preventie
Bij selectieve preventie wordt extra aandacht besteed aan kinderen behorend tot specifieke risicogroepen. Bij kinderen van moeders met een laag opleidingsniveau (zowel met een westerse als een niet-westerse afkomst) wordt de voorlichting en advisering afgestemd op de doelgroep. De risicogroepen prematuren en de inactieve of zich traag ontwikkelende kinderen worden door de jeugdarts en jeugdverpleegkundige nauwlettend gevolgd, zo nodig door het inplannen van een extra consult of een huisbezoek.

Signalering
In de anamnese wordt gevraagd naar het bij voorkeur kijken naar één kant en het hebben van een duidelijke voorkeurskant (bij het voeden). Tijdens het lichamelijk onderzoek worden de volgende items onderzocht:

  • Voorkeurshouding hoofd;
  • Schedelnaden en fontanellen (alleen door de arts);
  • Schedelvervorming (notatie volgens Argenta alleen door jeugdarts);
  • Romp-asymmetrie;
  • De Van Wiechen-items (6) met extra aandacht voor symmetrie:
    Alle leeftijden (tot 15 maanden): beweegt armen evenveel, beweegt benen evenveel, blijft hangen bij optillen onder de oksels, reacties bij optrekken tot zit.
    1 mnd.: heft kin even van onderlaag (in buikligging).
    2 mnd.: volgt met ogen én hoofd 30º ← 0º 30º.
    3 mnd.: volgt met ogen én hoofd 30º ←0º 30º, kijkt naar eigen handen, heft in buikligging hoofd tot 45°.
    4 mnd.: speelt met handen middenvoor*, pakt in rugligging met linker- en rechterhand voorwerp binnen handbereik*.
    6 mnd.: speelt met handen middenvoor, pakt in rugligging met linker- en rechterhand voorwerp binnen handbereik, kijkt rond met 90° geheven hoofd, speelt met beide voeten*.

6) Het Van Wiechenonderzoek wordt uitgevoerd volgens de instructies. Sommige items hoeven tijdens het onderzoeksmoment nog niet aanwezig te zijn (* = items). Als items asymmetrisch aanwezig zijn, kan dit een signaal zijn dat er een voorkeurshouding bestaat.

Beleid na signalering
De adviezen na signalering van een voorkeurshouding en/of schedelvervorming zijn gericht op positionering en hantering, om te bewerkstelligen dat het hoofd van de baby zo min mogelijk naar de voorkeurskant gedraaid ligt (bij plagiocefalie) of op het achterhoofd ligt (bij brachycefalie). Het doel hiervan is dat het hoofd zo min mogelijk op het afgeplatte deel rust. Hierdoor wordt de groei van de schedel naar symmetrie bevorderd. Het geven van uitleg aan de ouders/verzorgers (verder in deze paragraaf: verzorgers) is essentieel voor het motiveren om de positionerings- en hanteringsadviezen uit te voeren. De advisering wordt ondersteund door het uitreiken en toelichten van de interventiefolder. De eerder genoemde drie kernadviezen staan centraal. Daarnaast kan de advisering worden uitgebreid en geïntensiveerd met onderstaande extra adviezen. Wanneer de adviezen goed worden opgevolgd, kan binnen twee weken al een verbetering waarneembaar zijn.

In bed:

  • Leg de baby altijd op de rug in bed. Leg hem met zijn hoofd gedraaid naar de niet-voorkeurskant. Soms lukt dat niet en draait hij zijn hoofd meteen weer terug. Probeer zijn hoofd dan nog eens voorzichtig te draaien als hij slaapt;
  • Soms worden baby’s wakker als je het hoofd naar de andere kant draait. Baby’s vinden het namelijk niet zo fijn wanneer je aan hun hoofd komt en ermee gaat bewegen. Dan is er een andere manier: leg de baby eerst op zijn zij aan de niet-voorkeurskant. Wacht even tot hij rustig is en draai hem dan voorzichtig, heel langzaam terug naar rugligging, terwijl het hoofd naar de zijkant blijft liggen. Zijn hoofd blijft dan gemakkelijker naar de niet-voorkeurskant gedraaid liggen;
  • Leg de baby zo neer dat het licht van de niet-voorkeurskant komt (het raam, de deur). Eventueel kan hiervoor het bedje worden omgedraaid of andersom worden opgemaakt;
  • Als de baby wakker is, kan een fel gekleurd speeltje of een muziekdoosje aan de nietvoorkeurskant zijn aandacht trekken. Zorg er wel voor dat de baby hier niet bij kan komen.

Verzorgen:

  • Leg de baby bij het verzorgen zo dat hij met zijn voeten naar de verzorger toe ligt of dat de verzorger aan de niet-voorkeurskant staat;
  • Verzorg de baby op een ruim oppervlak, zodat hij gemakkelijk kan worden gedraaid en omgerold tijdens het verzorgen;
  • Pak de baby tijdens het verzorgen zo min mogelijk onder de oksels op om hem te verleggen. Rol hem liever tijdens het aan- en uitkleden op zijn zij en buik, en weer terug.

Oppakken met draaien:

  • Oppakken kan heel gemakkelijk in een vloeiende beweging. Hierbij staat de verzorger aan de niet-voorkeurskant van de baby. Hij legt de handen aan weerszijden tegen de zijkanten van de borstkas van de baby, iets onder zijn oksels, en rolt de baby naar zich toe. Wanneer de baby dan op zijn zij ligt, kan de verzorger hem rustig zijwaarts optillen, zodat hij rechtop komt. Tijdens het optillen wordt de baby verder naar de niet-voorkeurskant gedraaid (hij draait door in dezelfde richting als waarmee begonnen is). De rug van de baby is nu vanzelf naar de verzorger toe gekeerd. Vervolgens kan de baby zo tegen de verzorger aan gedragen worden; eventueel kan de verzorger de baby wat meer onderuit laten zakken. Op deze manier oefent de baby de nekspieren van de niet-voorkeurskant. Het oppakken met draaien kan ook als de verzorger aan het voeteneind staat;
  • Om de baby weer neer te leggen, kan deze beweging ook in tegenovergestelde richting worden uitgevoerd. De baby gaat dan van rechtop via zijligging weer op zijn rug.

Dragen:

  • Probeer de baby in een ronde houding te dragen. Zo vermindert de spanning in de nek. Daardoor kan hij zijn hoofd beter zelf draaien. Draag de baby niet terwijl hij gesteund wordt onder de oksels;
  • Wanneer de baby op de arm wordt gedragen, moeten zijn benen en heupen licht gebogen zijn en zijn armen naar voren liggen;
  • Draag de baby zó op de arm dat hij spontaan naar de niet-voorkeurskant gaat kijken. Dit kan verschillend zijn, afhankelijk van waar de baby graag naar kijkt;
  • De baby kan ook in buikligging op de arm worden gedragen. Het hoofd ligt dan op de onderarm en deze arm steunt de borst; de andere arm gaat tussen de benen door en steunt onder de buik.

Voeden:

  • Zorg dat de baby in een licht ronde houding wordt gevoed. Het hoofd mag niet achterover liggen.
  • Bij borstvoeding wordt de houding van een baby vanzelf gewisseld door het drinken aan de rechter- en linkerborst. Ook bij voeden met de fles kan de houding worden gewisseld. Probeer bij flesvoeding het hoofd in het midden te houden of iets naar de niet-voorkeurskant gedraaid;
  • Bij het voeden met de fles kan de verzorger de baby ook recht voor zich op de benen leggen. Hij kijkt dan naar de verzorger en houdt zijn hoofd in het midden. De verzorger kan de voeten op een verhoging (bankje, stoel,  salontafel) zetten, zodat de baby iets meer rechtop komt te liggen.

Spelen op de rug:

  • Leg de baby zó in de box dat licht en geluid van de niet-voorkeurskant komen;
  • Wanneer de baby op de rug ligt, kan de verzorger met speelgoed zijn aandacht naar de niet-voorkeurskant trekken. Hang dan eerst het speelgoed midden boven hem, op borsthoogte (bijvoorbeeld een bewegende mobiel). Helemaal mooi is het als hij er met zijn handen bij kan (bijv. een babygym). Heeft de verzorger hiermee de aandacht van de baby, verplaats dan de speeltjes geleidelijk naar de niet-voorkeurskant. De mobiel mag uiteindelijk zelfs aan de buitenkant van de box hangen om de aandacht helemaal naar de niet-voorkeurskant te krijgen. Ook belangrijk: leg geen ander speelgoed aan de voorkeurskant. Deze kant moet zo saai mogelijk en liefst ook een beetje donker zijn.

Spelen op de buik (altijd onder toezicht):

  • Leg de baby al vanaf zijn geboorte elke dag meerdere keren op zijn buik bij het verzorgen en bij het spelen, maar alleen onder toezicht! Zo leert hij zijn hoofd op te richten en rond te kijken. Na een paar maanden kan hij op zijn buik met de ellebogen onder zijn schouders liggen en wat gaan rondkijken;
  • Baby’s vinden buikligging in het begin niet altijd prettig. Sommige baby’s gaan dan huilen. Geef niet te snel hieraan toe door hem weer om te draaien. De baby moet wennen aan de buikligging. De verzorger kan de baby helpen door een niet te dikke, opgerolde handdoek onder zijn borst te leggen. Zo kan hij wat gemakkelijker zijn hoofd optillen en gaan steunen op zijn ellebogen;
  • Het optillen van het hoofd is gemakkelijker voor de baby als met de handen licht op zijn billen wordt gedrukt. Trek zijn aandacht met een leuk speeltje of door tegen hem te praten;
  • De baby kan ook op zijn buik op de buik van de verzorger liggen. Dat kan als de verzorger ligt, maar ook als hij/zij wat onderuit gezakt in een stoel zit;
  • Ook kan de baby op zijn buik dwars op de schoot van de verzorger liggen. Als de verzorger de knieën over elkaar doet, ligt de baby iets schuin en kan hij gemakkelijker zijn hoofd oprichten;
  • Leg de speeltjes ook in buikligging aan de niet-voorkeurskant. De voorkeurskant moet ook hier weer heel saai zijn;
  • Let op: spelen op de buik is een goede oefening, maar slapen moet op de rug!

Spelen op de zij (altijd onder toezicht):

  • Als de baby een voorkeurshouding naar rechts heeft en uit zichzelf veel beweegt, leg hem dan op zijn rechterzij neer. Wanneer de baby dan ‘rondkijkt’, zal hij zijn hoofd vaker naar links draaien. Hij versterkt daarmee de spieren die de voorkeurshouding opheffen!;
  • Als de baby een voorkeurshouding naar rechts heeft en uit zichzelf niet veel beweegt, leg hem dan op zijn linkerzij neer. De baby laat dan zijn hoofd in het midden liggen. Wanneer de baby later toch zijn hoofd gaat optillen, leg hem dan alsnog op zijn rechterzij;
  • Als de baby een voorkeurshouding naar links heeft, moet in bovenstaande adviezen waar ‘rechts’ staat uiteraard ‘links’ worden gelezen en andersom.

Op schoot en in een stoeltje:

  • De baby kan op schoot in het kuiltje zitten dat ontstaat als de verzorger de enkel van zijn ene been op zijn andere bovenbeen legt. Hierbij liggen de benen van de baby wat hoger en worden zijn schouders en hoofd goed ondersteund. De armen van de baby komen daarbij gemakkelijker naar voren om te spelen;
  • Als de baby met zijn voeten naar de verzorger toe op schoot ligt, kan de verzorger ook prima met de baby praten, zingen of spelletjes doen. Eventueel kan de verzorger rustig wiegen met de benen;
  • Een autostoeltje is minder geschikt om de baby lang in te laten zitten en wordt het liefst alleen als vervoermiddel gebruikt. De baby kan er niet vrij genoeg in bewegen. Het hoofd ligt langdurig in dezelfde houding en kan daardoor gemakkelijk afplatten;
  • De baby mag hooguit een paar keer per dag kortdurend in een wipstoeltje liggen, liefst niet langer dan een kwartier per keer. Zet het stoeltje dan wel in de ligstand.

Als onderdeel van de voorlichting dienen de alternatieve therapieën besproken te worden, omdat ouders geneigd zijn deze in een vroeg stadium te overwegen. Behandeling door een manueel therapeut, osteopaat, chiropractor of craniosacraal therapeut in verband met voorkeurshouding of schedelvervorming dient aan ouders te worden ontraden. Hierbij wordt als uitleg gegeven dat wetenschappelijke onderbouwing van deze therapieën vooralsnog ontbreekt en dat van behandelingen waarin manipulatie van de wervelkolom wordt toegepast ernstige complicaties zijn beschreven (zie thema 6).

Referenties


Pagina als PDF