Richtlijn: Voeding en eetgedrag (2013, aanpassing 2017)

Epidemiologie

Ongezonde voedingspatronen

Uit verschillende onderzoeken komt naar voren dat de samenstelling van de voeding en de hoeveelheid voeding van kinderen en jongeren niet altijd optimaal aansluiten bij de lichamelijke behoeften. Uit voedselconsumptiepeilingen in 2005/2006 (Ocké, 2008) blijkt dat kinderen van 2 tot 6 jaar niet voldoende groente, fruit, vis en vezels consumeren: 19% van de 2- tot 3-jarigen en 21-30% van de kinderen tot 8 jaar haalt de aanbevolen hoeveelheid fruit. Onder 4- tot 6-jarigen wordt de aanbevolen hoeveelheid voor groente bijna nooit gehaald. Meisjes blijken zowel op de basisschool als in het voortgezet onderwijs vaker groente en fruit te eten dan jongens.

De richtlijn om 2 keer per week vis te eten werd door 9% van de kinderen gehaald, 24% van de kinderen at nooit vis (Ocké, 2008).

Vrijwel geen van de kinderen had een gebruikelijke totale vetinname van maximaal 40 energie%*, waarbij de vetzuursamenstelling ook uit verhouding was (te veel verzadigde vetten, te weinig onverzadigde vetten). De richtlijn van maximaal 10 energie% verzadigde vetzuren werd door een grote meerderheid van de kleuters (4-6 jaar) overschreden. Voor 2- tot 3-jarigen ligt deze richtlijn op maximaal 15 energie%, deze werd door ruim 98% van de peuters overschreden.

Er zijn geen verschillen tussen basisschoolleerlingen en leerlingen in het voortgezet onderwijs als het gaat om de consumptie van groente, snoep en chocola. Ongeveer 35% van de kinderen en jongeren eet dagelijks groente, een derde eet dagelijks snoep of chocola. Verder drinkt 21% van de basisschoolleerlingen en 36% van de adolescenten dagelijks suikerhoudende frisdrank (Van Dorsselaer, 2010).

Naast onvolkomenheden in de samenstelling en hoeveelheid voeding worden ook verschuivingen in het aantal eet-/drinkmomenten gezien. Een grote meerderheid van de basisschoolleerlingen (ruim 92%) en adolescenten (ruim 85 %) geeft aan iedere doordeweekse dag te ontbijten. Van Strien en Oosterveld (2008) vonden bij meisjes op de basisschoolleeftijd een positieve samenhang tussen lijngericht eten en het overslaan van het ontbijt.

Inname van het merendeel van de vitamines en mineralen bleek adequaat, met uitzondering van vitamine D, zink, ijzer en foliumzuur (Ocké, 2008; De Roos, 2009). Slechts 3 op de 5 kinderen in de leeftijd van 2 tot 3 jaar ontving de aanbevolen vitamine D-suppletie (Breuning-Boers, 2009; Ocké, 2008). Uit het voedingsstatusonderzoek (De Roos, 2009) komt naar voren dat mogelijk bij een kwart van de 8-jarige en de helft van de 4-jarige kinderen sprake is van milde zinkdeficiëntie en bij 4-5% van de 4-jarigen en 1-3% van de 8-jarigen van een verhoogde kans op ijzerdeficiëntie.

*Eten en drinken leveren energie die het lichaam nodig heeft om te kunnen functioneren. De hoeveelheid energie wordt uitgedrukt in kilocalorieën of kilojoules. 1 kilocalorie= 4,2 kilojoules. Energieprocent (en%) is het aandeel dat een voedingsstof levert aan het totale aantal calorieën ofwel de totale energie-inname. Tien energie% verzadigde vetzuren betekent dat tien procent van de calorieën afkomstig is uit verzadigde vetzuren.

Eetproblemen en eetstoornissen

Problemen op het gebied van voeding en eetgedrag hebben een hoge prevalentie. Buitenlands onderzoek laat zien dat lichte tot matige problemen voorkomen bij 25% tot 45% van de gezonde, zich normaal ontwikkelende jonge kinderen (Benoit, 2009). Ernstige problemen op dit gebied treden vooral op bij kinderen met psychomotorische retardatie en chronische ziekten; bij hen kan de incidentie oplopen tot 40% tot 80% (Benoit, 2009). Nederlandse cijfers zijn niet bekend.

Over het voorkomen van eetproblemen en eetstoornissen (anders dan overgewicht en obesitas) bij kinderen op de basisschoolleeftijd zijn geen prevalentiecijfers bekend, mede omdat de uitingsvorm van verstoord eetgedrag bij hen vaak anders is dan bij pubers en adolescenten. Er zijn sterke aanwijzingen dat eetstoornissen als anorexia en boulimia nervosa reeds voorkomen in de leeftijdsperiode tussen 8 en 12 jaar. In Nederland zijn hierover echter nog te weinig gegevens. Voor gegevens over eetproblemen en -stoornissen leidend tot overgewicht en adipositas, evenals het verschil in gewichtstoename tussen de diverse etnische groepen kinderen, wordt verwezen naar de JGZ-richtlijn ‘Overgewicht’.

De klassieke eetstoornissen anorexia nervosa en boulimia nervosa ontstaan vooral tijdens de puberteit en de adolescentie. De incidentie van anorexia nervosa is minimaal 8 per 100.000 personen van de bevolking per jaar in geïndustrialiseerde landen. Dit betekent dat er per jaar circa 1300 personen met anorexia nervosa in Nederland bij komen. De incidentie van boulimia nervosa is minimaal 13 per 100.000 personen van de bevolking per jaar. Dit betekent dat er per jaar circa 2100 personen met boulimia nervosa in Nederland bij komen.

Bij jongens en meisjes komen op de zuigelingen-, peuter- en kleuterleeftijd evenveel eetproblemen voor (Jonkman, 1997; De Bruijn, 1997). Met het toenemen van de leeftijd verschuift de man-vrouwratio geleidelijk naar 1:10 voor zowel anorexia als boulimia nervosa. De binge eating disorder komt bij mannen en vrouwen even vaak voor.


Pagina als PDF