Richtlijn: Voeding en eetgedrag (2013, aanpassing 2017)

Risicogroepen voor het ontwikkelen van ernstige voedings- en eetstoornissen

Een aantal groepen kinderen heeft een verhoogd risico op het ontwikkelen van ernstige voedings- en eetstoornissen.

  1. Bij jonge kinderen zijn dit kinderen met een belaste medische voorgeschiedenis, kinderen die ernstig ziek zijn geweest, te vroeg geboren kinderen, kinderen met toegenomen voedingsbehoeften en kinderen die om medische redenen langdurig sondevoeding hebben gekregen (Kindermann, 2010).
  2. Uit klinische studies is gebleken dat voedings- en eetproblemen bij jonge kinderen vaak geassocieerd zijn met depressie, angst, eetstoornissen en persoonlijkheidsstoornissen bij de moeder (Bryant-Waugh, 2010). Ouders met psychiatrische problematiek reageren minder gevoelig op de voedings- en verzorgingssignalen die hun kind uitzendt.
  3. In de voorschoolse leeftijdsfase laten gezonde kinderen met eetproblemen significant vaker prikkelbaarheid, druk gedrag en hyperactiviteit zien dan kinderen uit de controlegroep (Swets-Gronert, 1986; Hofman, 1998).
  4. Bij gezonde jonge kinderen vormen voedingsovergangen, ziekteperioden en belangrijke ontwikkelingssprongen of levensgebeurtenissen kwetsbare momenten voor het ontstaan van eetproblemen (Hofman, 2006). Eetgedrag heeft op elke leeftijd een signaalfunctie en is een goede barometer om te bepalen hoe het met een kind gaat (Timmers-Huigen, 1990). Omdat kinderen vaak nog niet beschikken over de cognitieve of verbale mogelijkheden om hun emoties te uiten, kunnen zij deze vertalen in een verandering van hun eetgedrag.
  5. Verstoord eetgedrag kan ook onderdeel zijn van een bredere gedrags- of ontwikkelingsproblematiek. Kinderen met psychiatrische stoornissen, zoals een angst- of stemmingsstoornis, een hechtingsstoornis en autisme, lopen meer risico om verstoord eetgedrag te ontwikkelen (Provost, 2010; Williams, 2000). Hetzelfde geldt voor kinderen die een traumatische ervaring hebben meegemaakt en voor kinderen met lichamelijke of verstandelijke handicaps.
  6. Terwijl eetstoornissen bij jongeren veelal uitgelokt worden door de psychofysiologische uitdagingen van de puberteit, spelen ingrijpende gebeurtenissen op de basisschoolleeftijd een grotere rol. Ook affectieve labiliteit, emotionele distress en verstoorde eetpatronen bij de ouders zelf en preoccupaties van de ouders met het dieet van hun kind vormen risicofactoren voor de ontwikkeling van eetstoornissen bij kinderen (Crisp, 1977; Ammanati, 2011).
  7. De etiologie van klassieke eetstoornissen is vooralsnog onbekend. Wel is duidelijk dat eetstoornissen het gevolg zijn van een combinatie van meerdere factoren. Zo zijn er factoren die in aanleg al aanwezig zijn (genetische achtergrond en persoonlijkheid). Verder kunnen er verschillende risicofactoren aanwezig zijn, zoals sociale, culturele en familiale factoren, maar deze zijn ieder op zich niet voldoende om de stoornis te veroorzaken. De belangrijkste risicogroep voor klassieke eetstoornissen bestaat uit jonge vrouwen tussen de 12 en 25 jaar. Daarnaast blijken er ook enkele specifieke risicogroepen te zijn: leerling-fotomodellen, balletdansers en topsporters.

Pagina als PDF