2.5.15 Borstvoeding (Kindfactor)

JGZ-richtlijn Preventie wiegendood

Preventie wiegendood

In veel retrospectieve studies is vastgesteld dat kinderen die aan wiegendood overleden in vergelijking met controlekinderen minder vaak borstvoeding kregen, verschillen die significant bleven na correctie voor andere risicofactoren. Zo werd in Nieuw-Zeeland in een groot onderzoek tussen 1987-1990 een onafhankelijk beschermend effect van borstvoeding aangetoond (gecorrigeerde OR 0.52; 95 % CI 0.35-0.71; [43]). Maar in een vervolgonderzoek in de jaren 1991-1993 kon dit effect niet meer worden aangetoond [123]. ook anderen konden een onafhankelijk beschermend effect van borstvoeding niet bevestigen [54]

In Nederland werd na correctie voor risicofactoren wel een beschermend effect van borstvoeding tegen wiegendood aangetoond (L’Hoir 1998; borstvoeding langer dan 13 weken: OR 0.07; 95 % CI 0.01-0.62; [81]; borstvoeding tussen 3 en 6 maanden: OR 0.5; 95 % CI 0.2-1.0). Ook in het eerder genoemde LWW-onderzoek (1996-2006) had borstvoeding, gecorrigeerd voor samen slapen en roken, een significant beschermend effect (OR 0.36; 85% CI 0.21-0.60; [148]). De verklaring kan zijn dat borstvoeding de prikkeldrempel van het ademhalingscentrum verlaagt tijdens actieve slaap zodat het kind eerder gewekt wordt bij een levensbedreigende hypoxaemie of hypercapnie ([48][76]). 

Conclusie: 

Hoewel niet unaniem aangetoond, wordt borstvoeding als een tegen wiegendood beschermende factor beschouwd. Het effect kan berusten op een prikkeldrempelverlaging tijdens de slaap.

Heb je vragen?

Neem voor vragen of meer informatie contact met ons op

Contact opnemen

Heb je suggesties voor verbetering van deze JGZ-richtlijn?

Geef jouw feedback