Deze richtlijn omvat de volgende thema’s:
- Sectie 2.1: WERKING VAN HET GEHOOR EN GEHOORVERLIES
Gehoorverlies kan belangrijke gevolgen hebben voor de ontwikkeling van kinderen. Het is daarom van belang om al dan niet (progressieve) permanente gehoorverliezen zo vroeg mogelijk op te sporen. Permanent gehoorverlies is niet te genezen. Er zijn wel hulpmiddelen (hoortoestellen, cochleair implantaat) die de toegang tot geluid verbeteren en mogelijkheden voor ondersteuning en begeleiding van kinderen met permanent gehoorverlies en hun ouders.
- Sectie 3.1: NEONATALE GEHOORSCREENING
De neonatale gehoorscreening voor alle pasgeborenen wordt uitgevoerd door de JGZ. Voor informatie over de neonatale gehoorscreening en de rol van de JGZ wordt verwezen naar de meest recente versie van het Draaiboek Neonatale Gehoorscreening Jeugdgezondheidszorg van het RIVM
(www.rivm.nl/Documenten_en_publicaties/Professioneel_Praktisch/Draaiboeken/Preventie_Ziekte_Zorg/Gehoorscreening/Draaiboek_Neonatale_Gehoorscreening_Jeugdgezondheidszorg_v5 Deze linkt opent in een nieuw tabblad).
Uitzondering hierop zijn kinderen die na de geboorte langer dan 24 uur op een neonatale intensive care unit (NICU) verblijven. Bij hen wordt de gehoorscreening uitgevoerd door een medewerker van de NICU, als onderdeel van de reguliere zorg in het ziekenhuis. De JGZ is derhalve niet verantwoordelijk voor de uitvoering van de gehoorscreening bij (ex-)NICU kinderen. Om te voorkomen dat (ex-)NICU kinderen niet of dubbel worden gescreend is vereist dat de JGZ voor alle (ex-)NICU kinderen op de hoogte is of neonatale gehoorscreening werd uitgevoerd. Voor het vervolg van de zorg is het nodig dat de JGZ op de hoogte is van de uitslag van de NICU-screening. Tot dat digitale uitwisseling tussen NICU’s en JGZ is gerealiseerd beveelt de werkgroep aan om landelijke afspraken te maken over de manier waarop deze informatie het beste kan worden uitgewisseld tussen JGZ en NICU.
- Sectie 3.2 : SIGNALERING VAN GEHOORVERLIES NA DE NEONATALE PERIODE
a.) Bij kinderen tot de leeftijd van 4 jaar vindt opsporing van gehoorverlies plaats op basis van risicofactoren en indirect via bijvoorbeeld gedragsproblemen, concentratieproblemen en vermoeidheid. De JGZ registreert tijdens het eerste huisbezoek en bij het eerste contact met de jeugdarts of permanent gehoorverlies dat op jongere leeftijd is ontstaan in de familie voorkomt, en bijzonderheden tijdens zwangerschap (infecties, medicatie) en partus (ernstige asfyxie). Bij kinderen waarbij sprake is van één of meerdere risicofactoren (zie tabel 3.1 in deze richtlijn) is er tijdens ieder contactmoment (extra) aandacht nodig voor het gehoor en de communicatieve ontwikkeling, te monitoren met behulp van onder andere het Van Wiechenonderzoek en het JGZ dossier. De combinatie van achterblijvende communicatieve ontwikkeling en de aanwezigheid van een of meerder risicofactoren is een reden om te verwijzen. Bij herhaalde twijfel over het bestaan van gehoorverlies wordt afhankelijk van de uitslag van otoscopie verwezen naar een klinisch fysicus-audioloog (in een audiologisch centrum) of KNO-arts.
b.) Vanaf leeftijd van ongeveer 4 jaar voert de JGZ gehoormeting uit
(1) tijdens regulier(e) contactmoment(en): ten minste eenmaal bij alle kinderen van 4 tot en met 6 jaar oud
(2) op indicatie bij kinderen van 4 jaar of ouder.
Gehoormeting wordt uitgevoerd met drempelaudiometrie volgens de ‘descending’ methode voor de frequenties 500, 1000, 2000, 4000 Hz. Zie bijlage 1 van deze richtlijn voor de werkwijze. In paragraaf 3.2.2 van deze richtlijn is uitgewerkt wanneer de JGZ controleonderzoek doet en wanneer een kind verwezen moet worden naar een KNO-arts of een klinisch fysicus-audioloog in een audiologisch centrum (altijd met kennisgeving aan of na overleg met de huisarts). Aan de hand van bijlage 2 van deze richtlijn kan worden bepaald of de uitslag van de drempelaudiometrie voldoende, twijfelachtig of onvoldoende is.
- Sectie 4 : PREVENTIE VAN GEHOORVERLIES DOOR HARD GELUID
Ondanks dat er nauwelijks wetenschappelijk bewijs is voor de effectiviteit van preventieve interventies wordt door de experts in de werkgroep van de richtlijn en daarbuiten de noodzaak gevoeld om kinderen en jongeren bewust te maken van risico’s van blootstelling aan hard geluid. Collectieve preventie door GGD/gemeente is daarbij het meest
aangewezen. De JGZ inventariseert bij jongeren op de middelbare school tenminste één keer het gehoorgedrag met behulp van vragenlijsten. Op basis daarvan kan de GGD/gemeente beoordelen welke groepen meer risico lopen en zo gerichter educatie en voorlichting geven (zie ook bijlage 5 van deze richtlijn).