1 Inleiding

JGZ richtlijn Motorische ontwikkeling (2019)

Motorische ontwikkeling

Introductie

De richtlijn ‘Motorische Ontwikkeling’ biedt kennis en praktische handvatten voor professionals in de jeugdgezondheidszorg (JGZ). De richtlijn is bestemd voor jeugdartsen1, verpleegkundig-specialisten Preventieve Zorg, jeugdverpleegkundigen en doktersassistenten. Het doel van de JGZ-richtlijn Motorische Ontwikkeling is een landelijk uniforme werkwijze tot stand te brengen die effectief en efficiënt is ten aanzien van monitoring, preventie, signalering, advisering en verwijzing bij motorische ontwikkelingsproblemen. De richtlijn is wetenschappelijk onderbouwd en is praktisch bruikbaar binnen de JGZ.

De richtlijn biedt een handvat hoe JGZ-professionals kunnen samenwerken met aanpalende beroepsgroepen en met scholen. We besteden daarom aandacht aan preventie, signalering, monitoring van motorische ontwikkelingsproblemen. Ook gaan we in op de gevolgen van motorische ontwikkelingsproblemen, komt het onderzoek van de motoriek aan de orde en gaan we in op de toeleiding naar verdere diagnostiek en behandeling. Tot slot bespreken we de terugkoppeling en nazorg vanuit de JGZ.

Door beantwoorden van de uitgangsvragen worden bovengenoemde aspecten beschreven:

  • Wat is een normale motorische ontwikkeling, gerelateerd aan leeftijd? (1.2)
  • Wat is een motorisch ontwikkelingsprobleem, hoe ontstaat het, hoe vaak komt het voor in de specifieke leeftijdsfasen van het kind? Wat zijn mogelijke consequenties voor het kind in termen van gezondheid, welzijn en kosten? (1.3)
  • Welke samenhang bestaat er tussen motorische ontwikkelingsproblemen en problemen op andere ontwikkelingsdomeinen? (1.4)
  • Hoe kunnen JGZ-professionals enkelvoudige motorische ontwikkelingsproblemen onderscheiden van complexe ontwikkelingsproblemen? (1.5)
  • Wat is het belang van tijdige signalering en behandeling? Wat is de rol van de JGZ; hoe kan de JGZ hieraan op een effectieve en efficiënte wijze bijdragen? (1.6)
  • Wat is een normaal, en wat is een afwijkend patroon van het behalen van motorische mijlpalen? In welke mate hangen deze samen met geslacht en etniciteit? (2.1) Wat zijn risicofactoren en beschermende factoren voor een afwijkende motorische ontwikkeling? (2.2)
  • Wat zijn, ingedeeld naar leeftijd, valide en betrouwbare meetinstrumenten? Wat zijn effectieve werkwijzen om motorische ontwikkelingsproblemen te signaleren en motorische ontwikkeling in de tijd adequaat te volgen? (2.3)
  • Waaruit dient een oriënterend neurologisch JGZ-onderzoek te bestaan? (2.4)
  • Wat zijn individuele, preventieve, effectieve adviezen en interventies die de JGZ kan aanbieden om de motorische ontwikkeling van kinderen te stimuleren? (3.1)
  • Wat zijn bij het vaststellen van risicofactoren of met het oog op preventie vanuit de JGZ collectieve adviezen aan de omgeving van het kind (zoals kinderopvang, peuterspeelzalen, scholen, gemeenten) om de motorische ontwikkeling te stimuleren? (3.2)
  • Welke samenwerkingsafspraken moet de JGZ met welke partijen maken over signalering en beoordeling van motorische ontwikkeling? (4.1)
  • Welke samenwerkingsafspraken moet de JGZ met welke partijen maken over verwijzing naar effectieve zorgpaden/interventies vanuit de JGZ of in samenwerking met de JGZ? (4.2
  • Welke samenwerkingsafspraken moet de JGZ met welke partijen maken over monitoring bij het vaststellen van motorische ontwikkelingsproblemen? En met welke partijen? (4.3)
  • Welke samenwerkingsafspraken moet de JGZ met welke partijen maken over terugrapportage van de verwijsinstantie (bijvoorbeeld kinderarts, kinderfysiotherapeut) naar de JGZ/school/huisarts en vice versa? (4.4)

 

Binnen deze richtlijn bestaat, in lijn met de opdracht van ZonMw, specifieke aandacht voor een aantal onderwerpen. Deze zijn geslacht, etniciteit, prematuriteit (omdat prematuur geboren kinderen een relatief grote groep kinderen betreft met een verhoogd risico hebben op motorische ontwikkelingsproblemen) en enkele veel voorkomende problemen zoals Cerebrale Parese (CP, zie 1.3.1) en Developmental Coordination Disorder (DCD, zie 1.3.2)

Aan de richtlijn hebben veel experts meegewerkt, als lid van de projectgroep, werkgroep of klankbordgroep, en/of als geraadpleegde expert. De projectgroepleden hebben bijgedragen aan de totstandkoming en meegedacht over de conceptteksten van de richtlijn.

De werkgroepleden zijn verantwoordelijk voor de inhoud van de richtlijn en hebben bij verschillende delen bijgedragen als auteur. Namens alle leden van de project- en werkgroep wens ik u veel leesplezier!
Marlou de Kroon

 

1: Waar in de richtlijn ‘jeugdarts’ staat, kan ook ‘verpleegkundig specialist Preventieve Zorg’* worden gelezen. De verpleegkundig specialist Preventieve Zorg is een verpleegkundige met een BIG-geregistreerde masteropleiding die werkzaamheden van het medisch domein combineert met die van het verpleegkundig domein binnen het eigen deskundigheidsgebied. De verpleegkundig specialist Preventieve Zorg werkt op expertniveau en is binnen dit expertisegebied onder andere bevoegd om zelfstandig te werken, diagnoses te stellen en zo nodig te verwijzen. De verpleegkundig specialist Preventieve Zorg is lid van het JGZ-team en maakt net als de andere teamleden gebruik van de expertise van collega’s en speciaal van de jeugdarts als het gaat om complexe medische problematiek.

Heb je vragen?

Neem voor vragen of meer informatie contact met ons op

Contact opnemen

Heb je suggesties voor verbetering van deze JGZ-richtlijn?

Geef jouw feedback