De Gezondheidsraad (2009) gaat er vanuit dat 1% van de Nederlandse bevolking aan een vorm van autisme lijdt. Zij sluit zich hierbij in grote lijnen aan bij de internationale opvattingen [12][52]. Als het om de afzonderlijke classificaties gaat zien we vooral bij de stoornis van Asperger grote verschillen. Momenteel zijn de onderstaande cijfers toonaangevend, afgaand op het onderzoek van Fombonne [51], [52] en de Gezondheidsraad [56]. Voor een uitvoerig overzicht verwijzen we naar het rapport van de Gezondheidsraad. Deze cijfers zijn gebaseerd op de DSM-IV classificaties.
Autistische stoornis | 10-13 op 10.000 |
Stoornis van Asperger | 0.3-48.4 op 10.000 |
PDD-NOS | 25-35 op 10.000 |
Het aantal jongens waarbij ASS wordt gediagnosticeerd is beduidend groter dan het aantal meisjes, in de verhouding van respectievelijk 4 op 1. Bij de stoornis van Asperger is de verhouding 8 mannen op 1 vrouw. Deze verhouding wordt echter aangevochten, daar de meisjes met een autismespectrumstoornis en een normale intelligentie vermoedelijk in de kindertijd niet worden herkend. In hoofdstuk 6 wordt hierop nader ingegaan.
Het aantal mensen met een onderkende autismestoornis lijkt toe te nemen. Aanvankelijk ging men van 4-5 op de 10.000 uit, in 2010 zijn dit 100 op de 10.000 mensen. Deze enorme toename hangt samen met verbetering van onderzoek en diagnostiek, met de verruiming van de diagnostische criteria in de DSM-IV-TR en de toenemende algemene bekendheid met het verschijnsel autisme.
Daarnaast kunnen maatschappelijke ontwikkelingen mogelijk van invloed zijn op het verhogen van de prevalentiecijfers van ASS. Het grotere appel dat tegenwoordig op het individu als persoon wordt gedaan, zowel wat de zelfsturing als ook de sociale vaardigheden betreft, kan tot problemen leiden. Personen die zich voorheen binnen de geboden structuur goed staande konden houden, komen nu in de problemen. Dit veroorzaakt geen ASS maar kan de aandoening wel aan het licht brengen.