2.2 Huidige beschrijving autismesmpectrumstoornissen

JGZ-richtlijn Autismespectrumstoornissen

Autismespectrumstoornissen

Autisme wordt gezien als een neurobiologische ontwikkelingsstoornis die volgens de DSM-5 [8] gekenmerkt wordt door de volgende twee criteria:

A. Persisterende deficiënties in sociale communicatie en sociale interactie in uiteenlopende situaties

Zoals blijkt uit de volgende actuele of biografische kenmerken:

  1. Deficiënties in sociaal-emotionele wederkerigheid, variërend van bijvoorbeeld op een abnormale manier sociaal contact maken en niet in staat zijn tot een normale gespreksinteractie; het verminderd delen van interesses, emoties of affect; een onvermogen om sociale interacties te initiëren en te beantwoorden; tot het niet in staat zijn om een sociale interactie te beginnen of erop in te gaan.
     
  2. Deficiënties in het non-verbale communicatieve gedrag dat gebruikt wordt voor sociale interactie, variërend van bijvoorbeeld problemen met het aanpassen van gedrag aan verschillende sociale omstandigheden; moeite met deelnemen aan fantasie of vrienden maken; tot afwezigheid van belangstelling voor leeftijdgenotenspel.
     
  3. Deficiënties in het ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties, variërend van bijvoorbeeld problemen met het aanpassen van gedrag aan verschillende sociale omstandigheden; moeite met deelnemen aan fantasie of vrienden maken; tot afwezigheid van belangstelling voor leeftijdgenotenspel.

 

B. Beperkte repetitieve gedragspatronen, interesses en activiteiten

Zoals blijkt uit minstens twee van de volgende actuele of biografische kenmerken:

  1. Stereotiep(e) of repetitieve motorische bewegingen, gebruik van voorwerpen of spraak (zoals eenvoudige motorische stereotypieën, speelgoed in een rij zetten of voorwerpen ronddraaien), echolalie, idiosyncratische uitdrukkingen.
     
  2. Hardnekkig vasthouden aan het zelfde, inflexibel gehecht zijn aan routines of geritualiseerde patronen van verbaal of non-verbaal gedrag (bijvoorbeeld extreem overstuur bij kleine veranderingen, moeite met overgangen, rigide denkpatronen, rituele wijze van begroeten, de behoefte om steeds dezelfde route te volgen of elke dag hetzelfde te eten).
     
  3. Zeer beperkte, gefixeerde interesses die abnormaal intens of gefocust zijn (bijvoorbeeld een sterke gehechtheid aan of preoccupatie met ongebruikelijke voorwerpen, bijzondere specifieke of hardnekkige interesses).
     
  4. Hyper- of hyporeactiviteit op zintuiglijke prikkels of ongewone belangstelling voor zintuiglijke aspecten van de omgeving (bijvoorbeeld ongevoeligheid voor pijn en/of, temperatuur, een negatieve reactie op specifieke geluiden of texturen, excessief ruiken aan of aanraken van voorwerpen, visuele fascinatie met lichten en beweging).

 

Er moet aan alle 3 symptomen in het domein van sociale communicatie en sociale interacties (A) worden voldaan. In het domein van de stereotiepe patronen van gedrag (B) moet ten minste aan 2 van de 4 symptomen worden voldaan.
In het domein van de stereotiepe patronen van gedrag is over- en ondergevoeligheid voor zintuiglijke prikkels opgenomen als nieuw item.

Bij sommige kinderen met ASS kan er sprake van regressief gedrag zijn. Er wordt binnen een normaal ontwikkelingsverloop een terugval (regressie) waargenomen. Deze regressie vindt meestal tussen 12 en 24 maanden plaats; in uitzonderlijke gevallen na het tweede jaar maar voor de derde verjaardag [106]. Vaak betreft het een terugval in de spraakontwikkeling. Ouders geven aan dat na een eerste aanzet tot het spreken van woordjes de verdere spraakontwikkeling plotseling stopt. De motivatie om daarmee door te gaan lijkt daarna te ontbreken. Ook worden terugvallen in andere ontwikkelingsdomeinen beschreven, waaronder in de motoriek, de zelfredzaamheid, sociale gerichtheid of in het spel [123].

Vermeld dient hier te worden dat ook autistische gedragingen zijn waar te nemen na zeer traumatische ervaringen of ernstige deprivatie. Zowel Rutter et al. [122] als Hoksbergen et al.[70] hebben onderzoek verricht naar Roemeense adoptiekinderen, die veelal na een periode van ernstige deprivatie en negatieve ervaringen gedrag vertonen dat overeen komt met dat van kinderen met autisme. Maar zij zagen dat bij veel van deze kinderen een aantal van deze gedragingen verdwijnen als zij langere tijd in een veilige omgeving verblijven.
 

Heb je vragen?

Neem voor vragen of meer informatie contact met ons op

Contact opnemen

Heb je suggesties voor verbetering van deze JGZ-richtlijn?

Geef jouw feedback