6.7.3 Obstipatie en fecale incontinentie

JGZ-richtlijn Zindelijkheid

JGZ-richtlijn Zindelijkheid

Zindelijkheid

De diagnose (functionele) obstipatie wordt gesteld op basis van de Rome IV-criteria (zie Kennismodule). Indien er sprake is van solitaire fecale incontinentie (zonder aanwijzingen voor obstipatie), dan wordt stap 4 overgeslagen.

De begeleiding en behandeling voor obstipatie en fecale incontinentie bestaat uit de volgende stappen:

1. Uitleg en voorlichting

  • Uitleg aan ouders en kind (aangepast aan ontwikkelingsniveau) over het proces van plassen, poepen en zindelijk worden (zie ‘Enuresis’, Ad 1: Uitleg en voorlichting).
  • Bespreek met ouders en het kind dat obstipatie en fecale incontinentie vaak een chronisch karakter hebben en een wisselend beloop van klachten. Klachten verdwijnen niet altijd binnen een jaar en klachten kunnen recidiveren.
  • Stel zowel ouders als het kind gerust. Obstipatie en fecale incontinentie komen vaak voor, het is niet de schuld van ouders of van het kind.
  • Geef uitleg over de gastrocolische reflex: 15-30 minuten na een maaltijd komen de darmen op gang. Het is belangrijk dat een kind, als het aandrang heeft, dan naar het toilet mag en kan gaan.
  • Benoem dat het soms maanden kan duren voordat het gewenste effect wordt bereikt. Consequent zijn, geduld hebben en realistische verwachtingen zijn essentieel.

2. Leefstijladviezen op maat. Baseer de adviezen eventueel op de dagboeken die in de inventarisatiefase (zie module ‘Samenwerken en verwijzen’) zijn ingezet. 

3. Instructies en adviezen

  • Bij kinderen met een ontwikkelingsleeftijd van (ouder dan) 4 jaar wordt toilettraining geadviseerd: 3 maal per dag een half uur na de maaltijd naar het toilet gaan, gedurende maximaal 5 minuten. Combineer dit eventueel met een beloningssysteem (Zie bijlage ‘Praktische informatie voor JGZ-professionals over preventie zindelijkheidsproblematiek’, ‘Belonen’).
  • Begin de begeleiding in een rustige periode, dus niet rondom verjaardagen of feestdagen. Neem eventueel een paar weken ‘pauze’ van alles wat met zindelijkheidstraining te maken heeft, zodat er een nieuwe start kan worden gemaakt.

4. Medicamenteuze behandeling

  • Indien er sprake is van obstipatie en stap 1, 2 en 3 onvoldoende effect hebben, start dan met medicatie.
  • De jeugdarts/verpleegkundig specialist/jeugdverpleegkundige kan overwegen om vrij verkrijgbare medicatie te adviseren of om te verwijzen naar de huisarts.
  • Als de jeugdarts/verpleegkundig specialist/jeugdverpleegkundige onvoldoende ervaring heeft met de begeleiding bij medicijngebruik of onvoldoende mogelijkheden heeft voor follow-up, dan heeft verwijzing naar de huisarts de voorkeur.
  • Houd contact met de huisarts als obstipatie medicamenteus wordt behandeld, ongeacht wie de medicatie voorschrijft.
  • Eerste keus in de medicamenteuze behandeling van obstipatie is macrogol (polyethyleenglycol (PEG) oraal. Dit middel is vrij verkrijgbaar bij de drogist (Forlax, Macrogol of Iberolax). Let op dat de macrogol met voldoende vocht ingenomen wordt, anders bestaat het risico van verergering van de obstipatie.
  • Als tweede keus wordt Lactulose en magnesiumhydroxide geadviseerd in de behandeling van obstipatie.
  • Voor de initiële en onderhoudsdosering van de verschillende soorten laxantia wordt verwezen naar het landelijk kinderformularium (www.kinderformularium.nl Deze linkt opent in een nieuw tabblad). Adviseer zo nodig een aangepaste dosering van vrij verkrijgbare sachets, bijvoorbeeld een halve sachet.
  • Het doel van medicatie is om de feces te verzachten en vervolgens zacht te houden. Leg uit aan ouders en kind dat het langdurig gebruik van laxantia niet leidt tot het zogenoemde ‘luie darm’-fenomeen of gewenning.
  • Behandel ten minste 2 maanden met laxantia. Als het kind na 2 maanden ≥ 3x per week zonder problemen feces heeft en de eventuele fecesincontinentie is verdwenen, dan kan er geprobeerd worden de medicatie af te bouwen.
  • Een koemelkvrij dieet gedurende 2-4 weken kan overwogen worden bij een kind < 1 jaar met therapieresistente obstipatie [2].

5. Bijhouden van klachten

  • Voor het monitoren van de klachten en de voortgang gedurende de begeleiding, kan er gebruik worden gemaakt van de dagboeken die in de inventarisatiefase (zie module ‘Samenwerken en verwijzen’) zijn ingezet.

6. Ondersteuning

  • Maak afspraken met ouders en kind over de begeleiding.
  • Na de start van medicamenteuze behandeling is het wenselijk om na 1-2 weken contact te hebben. Na het staken van medicatie is het wenselijk om na 1-2 maanden contact te hebben.
  • Afhankelijk van de situatie kan er gekozen worden voor een extra moment van contact, telefonische follow-up, of ouders contact op laten nemen bij blijvende problemen.
  • Indien er geen verbetering optreedt dient nogmaals gekeken te worden naar de randvoorwaardes, of de gegeven adviezen uitgevoerd worden*, en naar eventuele alarmsymptomen en dient een verwijzing overwogen te worden*. Zie module ‘Samenwerken en verwijzen’.

*Neem in de overweging de leeftijd, lijdenslast en duur van eerdere behandelingen mee. Te jong, te intensief en te lang behandelen van kinderen die zelf weinig tot geen lijdenlast ervaren kan leiden tot frustratie, stress en moedeloosheid bij zowel ouders als kind.

Heb je suggesties voor verbetering van deze JGZ-richtlijn?

Geef jouw feedback

Heb je vragen?

Neem voor vragen of meer informatie contact met ons op

Contact opnemen