2.2.3 Hypermobiliteit

JGZ-richtlijn Extremiteiten

Extremiteiten

Beschrijving aandoening

Hypermobiliteit kan worden gezien als een uiterste in de normaalverdeling van zeer stijve tot zeer soepele gewrichten.

Hoewel hypermobiliteit in principe fysiologisch is, kan hypermobiliteit aanleiding geven tot klachten en symptomen. Echter, niet alle jeugdigen met hypermobiliteit hebben een probleem, en niet alle jeugdigen met hypermobiliteit hebben behandeling nodig. In sommige situaties kan hypermobiliteit zelfs een voordeel zijn, bijvoorbeeld voor muzikanten en dansers. 

Hypermobiliteit kan gepaard gaan met een diversiteit aan andere problemen, zoals [11]:

  • Vermoeidheid
  • Vertraagde motorische ontwikkeling (zie JGZ Richtlijn Motorische ontwikkeling (in ontwikkeling)): op latere leeftijd loslopen, verminderde coördinatie, ‘onhandigheid’ (struikelen, vallen, stoten).
  • Gewrichtsklachten, vooral na langdurig staan en lopen, soms gepaard gaand met zwellingen rond de gewrichten.
  • Groeipijn
  • (Sub)luxatie gewrichten
  • Rugklachten
  • Platvoeten
  • Zindelijkheidsproblematiek (chronische obstipatie, enuresis nocturna)
  • Snel bloeduitstortingen (blauwe plekken) krijgen

 

Zie voor onderbouwing Evidence 2.2.3.1

Anamnese 

In de anamnese bij jeugdigen met het vermoeden van hypermobiliteit wordt nagevraagd of er sprake is van (pijn)klachten. Zo ja, vraag dan naar de aard, timing en locatie van de pijn, verergerende factoren, en eventuele beperkingen in sport of vrijetijdsbesteding.

(Aanvullend) lichamelijk onderzoek 

Er zijn verschillende methoden om hypermobiliteit vast te stellen. De meest gebruikte methode is de Beighton-score. Daarnaast wordt soms gebruik gemaakt van de Brighton-criteria of de Bulbena-score. De Brighton-criteria bevatten naast items over hypermobiliteit ook items over gewrichts- en andere klachten, en zijn meer gericht op het vaststellen van het hypermobiliteit syndroom. Geen van deze methoden is gevalideerd voor het vaststellen van hypermobiliteit bij jeugdigen. De Beighton-score is om praktische redenen, waaronder de duur van de test, goed bruikbaar binnen de JGZ.

De Beighton-score bestaat uit 5 items, waarop maximaal 9 punten kunnen worden gescoord (tabel 1). Bij een score ≥4 is er sprake van hypermobiliteit. In de literatuur worden verschillende afkappunten gehanteerd (bijvoorbeeld ook ≥5, ≥6), waaruit blijkt dat een absoluut afkappunt niet bekend is.

Tabel 1. Het bepalen van de Beighton-score. In de JGZ te gebruiken bij jeugdigen > 6 jaar met klachten van vermoeidheid in combinatie met rug- en/of gewrichtsklachten.

Er wordt gescoord met een 1, indien er sprake is van hypermobiliteit in dat gewricht. De score 0 wordt gegeven indien er geen sprake is van hypermobiliteit van het gewricht.

Item Links Rechts

Pink

Kun je met je arm en hand plat op de tafel je pink zo ver mogelijk naar je toe bewegen?

Positief als de pink >90° dorsaalflexie maakt

1 1

Duim

Kun je met een gestrekte arm je duim tegen je onderarm aandrukken?

Positief als de duim de onderarm raakt

1 1

Elleboog

Hoe ver kun je met een uitgestrekte arm je elleboog overstrekken?

Positief bij hyperextensie van de elleboog > 10°

1 1

Knie

Hoe ver kun je je knieën overstrekken terwijl je staat?

Positief bij hyperextensie van de knie > 10°

1 1

Wervelkolom

Kun je met gestrekte knieën voorover buigen en met je handpalmen plat op de grond komen?

Positief als de handpalmen plat op de grond komen met de knieën gestrekt

1
Totaal (max. 9)

Alarmsignalen 

Indien er sprake is van hypermobiliteit in combinatie met bevindingen zoals pectus excavatum (trechterborst), arachnodactylie (lange dunne vingers), grote lengte, zeer rekbare huid, of blauwe sclerae dient de mogelijkheid van een syndroom, zoals het Ehlers-Danlos syndroom, het Marfan syndroom of osteogenesis imperfecta, te worden overwogen.

Beleid door JGZ-professionals (adviezen, verwijscriteria, verwijsmogelijkheden) 

  • Bij jeugdigen > 6 jaar met klachten van vermoeidheid in combinatie met rug- en/of gewrichtsklachten bepaalt de jeugdarts of er sprake is van hypermobiliteit.
  • Voor het onderzoek naar hypermobiliteit bepaalt de jeugdarts de Beighton-score (tabel 1).
  • Indien er sprake is van hypermobiliteit in combinatie met bevindingen zoals pectus excavatum (trechterborst), arachnodactylie (lange dunne vingers), grote lengte of blauwe sclerae dan dient de jeugdige te worden verwezen naar de kinderarts.
  • Indien er sprake is van hypermobiliteit in combinatie met klachten dan dient de jeugdige, afhankelijk van de klachten, te worden verwezen naar de huisarts, kinderfysiotherapeut of kinderoefentherapeut.** Indien er sprake is van vermoeidheid die participatie in het dagelijks leven belemmert is samenwerking met de ergotherapeut van meerwaarde.
  • Bij schoolverzuim door hypermobiliteit is het een taak van de JGZ om samen met de ouders/jeugdige, school en behandelaar(s) te bepalen hoe het onderwijs optimaal gevolgd kan worden: wat heeft de jeugdige nodig om wel naar school te gaan? Voor de begeleiding bij schoolverzuim kan bijvoorbeeld gebruik gemaakt worden van de onderbouwde interventie M@zl. Deze linkt opent in een nieuw tabblad
  • Bij jeugdigen met hypermobiliteit bespreekt de JGZ-professional zo nodig (als er vragen zijn over sportbeoefening) met ouders en/of jeugdige dat hypermobiliteit geen beperking in sportactiviteiten hoeft op te leveren. Als er sprake is van verergering van klachten als gevolg van sportactiviteiten of regelmatige blessures kan een verwijzing naar de kinderfysiotherapeut en/of kinderoefentherapeut** en/of sportarts worden overwogen.
  • De JGZ-professional kan (naar aanleiding van vragen van ouders of leerkrachten) in contacten met school benoemen dat hypermobiliteit geen beperking in sportactiviteiten hoeft op te leveren. Indien school een verergering van de klachten als gevolg van sportactiviteiten bemerkt, dient school dit met de ouders te bespreken.

 

** De JGZ-professional kan op basis van de lokale sociale kaart en in overleg met ouders een keuze maken of naar de kinderfysiotherapeut of de kinderoefentherapeut wordt verwezen.

Overwegingen 

JGZ-professionals kunnen jeugdigen met hypermobiliteit signaleren tijdens contactmomenten, maar hoeven niet alle jeugdigen te screenen op hypermobiliteit. 

De JGZ-professional speelt een belangrijke rol in het normaliseren: alle jonge kinderen tot de leeftijd van 4-6 jaar hebben relatief soepele gewrichten. Daarom adviseert de werkgroep om de Beighton-score pas vanaf 6 jaar af te nemen. Tot de leeftijd van 4-6 jaar is het moeilijk te beoordelen of er sprake is van hypermobiliteit, alhoewel deze term wel regelmatig gebruikt wordt bij jonge kinderen. Belangrijke aandachtspunten voor de JGZ-professional bij het jonge kind zijn dysmorfie, andere aanwijzingen voor syndromen en de motorische ontwikkeling.

De JGZ-professional dient zich er van bewust te zijn dat hypermobiliteit aanleiding kan geven tot klachten en de jeugdarts dient zo nodig te onderzoeken of er sprake is van hypermobiliteit met behulp van de Beighton-score. De werkgroep vindt het belangrijk dat JGZ-professionals zich bewust zijn van het feit dat hypermobiliteit een normale variatie is, die niet altijd gepaard gaat met klachten en waarvoor behandeling meestal niet noodzakelijk is. 

De werkgroep is van mening dat van de verschillende methoden om hypermobiliteit vast te stellen, de Beighton-score de beste methode is om in de JGZ te gebruiken. De redenen hiervoor zijn dat de test geen aanvullende hulpmiddelen vereist en relatief snel kan worden afgenomen. Daarnaast sluit de test aan bij de door overige beroepsgroepen gebruikte tests (zoals kinderfysiotherapeuten of kinderoefentherapeuten).

Bij de multidisciplinaire behandeling van kinderen met hypermobiliteit die gepaard gaat met klachten is mogelijk ook een rol weggelegd voor de podotherapeut. De podotherapeut kan gericht schoenadvies geven, een schoen/zoolaanpassing in de bestaande schoenen adviseren of podotherapeutische inlays aanmeten. De werkgroep is van mening dat verwijzing naar de podotherapeut geen eerste keus is voor de JGZ, maar dat deze keus wel gemaakt kan worden door de behandelend kinderfysiotherapeut, kinderoefentherapeut of specialist**.

** De JGZ-professional kan op basis van de lokale sociale kaart en in overleg met ouders een keuze maken of naar de kinderfysiotherapeut of de kinderoefentherapeut wordt verwezen.

Aanbevelingen

Heb je vragen?

Neem voor vragen of meer informatie contact met ons op

Contact opnemen

Heb je suggesties voor verbetering van deze JGZ-richtlijn?

Geef jouw feedback