Beschrijving aandoening
Een beenlengteverschil betekent dat de afstand tussen spina iliaca anterior superior en hiel links verschillend is ten opzichte van rechts. Er is sprake van een vertraging of een versnelling van de groei in één of beide benen. Een beenlengteverschil <2 cm komt bij ongeveer 50% van de volwassenen voor. Er kunnen verschillende oorzaken voor een beenlengteverschil zijn: aanlegstoornis, paralyse, infectie, trauma, tumor, heupdysplasie en congenitale vaatanomalieën. Van de aanwijsbare oorzaken komen traumata waarschijnlijk het meest frequent voor.
Een beenlengteverschil kan aanleiding geven tot een compensatoire scoliose (of houdingsscoliose).
Een beenlengteverschil geeft vaak pas klachten bij overbelasting [38]. Jeugdigen kunnen klachten aangeven zoals mank lopen of een spitsvoet. Daarnaast kan de jeugdige pijnklachten in been of rug ervaren.
Anamnese
In de anamnese bij jeugdigen met een beenlengteverschil worden de volgende punten nagevraagd:
- Klachten en duur van de klachten
- Opmerkingen van ouders over een beenlengteverschil
- Beenfracturen of osteomyelitis in het verleden
- Aangeboren (familiaire) heupafwijkingen
(Aanvullend) lichamelijk onderzoek
Het onderzoek naar een beenlengteverschil wordt op indicatie verricht. Afhankelijk van de leeftijd van de jeugdige kiest de jeugdarts voor onderzoek in liggende of staande houding. Bij het lichamelijk onderzoek bij jeugdigen met een (mogelijk) beenlengteverschil worden de volgende punten onderzocht:
- Onderzoek in liggende houding: Bij het beoordelen van de beenlengte ligt het kind op de rug, geheel recht, het gezicht in de middenpositie. De benen zijn gestrekt en de voeten wijzen naar boven. Vervolgens wordt beoordeeld of de onderzijde van de hielen en de binnenzijde van de enkels gelijk liggen. Vervolgens worden de heupen en knieën in negentig graden flexie gebracht. In deze houding is een verschil in lengte van de bovenbenen het meest duidelijk. Een beenlengteverschil kan wijzen op aanwezigheid van een eenzijdig (sub)luxeerbare heup, zie de JGZ-richtlijn Heupdysplasie Deze linkt opent in een nieuw tabblad. Wanneer het kind op de buik wordt gelegd met de knieën in 90 graden zal een verschil in lengte van de onderbenen het meest duidelijk zichtbaar zijn.
- Onderzoek in staande houding: De jeugdige staat rechtop met de knieën maximaal gestrekt en de voeten naast elkaar. De onderzoeker staat achter de patiënt en plaatst beide duimen op de spinae iliacae posteriores (of anteriores) superiores. Vervolgens wordt beoordeeld of de duimen op gelijke hoogte liggen. Wanneer de beide duimen niet op gelijke hoogte staan is er waarschijnlijk sprake van een beenlengteverschil.
- In staande houding wordt het beenlengteverschil bepaald met behulp van de ‘plankjesmethode’. Hierbij wordt de ruimte onder het kortste been opgevuld met een plankje van 0,5, 1 of 2 cm dik totdat de duimen op de spinae iliacae posteriores superiores even hoog staan.
Voor de overige onderdelen van het onderzoek op indicatie naar heupdysplasie wordt verwezen naar de JGZ-richtlijn Heupdysplasie Deze linkt opent in een nieuw tabblad.
Alarmsignalen
Hoe jonger de leeftijd van het kind met een beenlengteverschil, hoe groter de kans dat het verschil toeneemt in de loop der jaren.
Beleid door JGZ-professionals (adviezen, verwijscriteria, verwijsmogelijkheden)
- Vanaf de leeftijd van 2 jaar maakt het onderzoek van de beenlengte deel uit van het lichamelijk onderzoek naar heupdysplasie. Dit onderzoek wordt verricht als er vragen, zorgen, klachten of opvallende observaties zijn van ouders/kind en/of jeugdverpleegkundige en/of jeugdarts.
Bij kinderen jonger dan 10 jaar:
- Bij een beenlengteverschil < 1 cm dient het beenlengteverschil na 6-12 maanden te worden gecontroleerd (hoe jonger het kind, hoe korter de controletermijn).
- Bij een beenlengteverschil ≥ 1 cm dient te worden verwezen naar een (kinder)orthopeed.
Bij kinderen ouder dan 10 jaar:
- Bij een beenlengteverschil < 2 cm: verwijzing is niet nodig. Zo nodig kan na 6-12 maanden nogmaals het beenlengteverschil gemeten worden. Wanneer dit verschil constant blijft is het zeer onwaarschijnlijk dat er nog een toename in het beenlengteverschil zal zijn.
- Bij een beenlengteverschil ≥ 2 cm dient te worden verwezen naar een (kinder)orthopeed.