2.3.7 Klompvoet (pes equinovarus)

JGZ-richtlijn Extremiteiten

Extremiteiten

Beschrijving aandoening 

De klompvoet (pes equinovarus of talipes equinovarus) wordt gedefinieerd als een congenitale afwijking van de voet met spitsstand, varus positie van de achtervoet en adductie en supinatie van de voorvoet (afbeelding 8). Een klompvoet is niet naar een neutrale positie te brengen. Een klompvoet is meestal kleiner met een hogere wreef dan een niet aangedane voet, en de desbetreffende kuit is meestal iets dunner.

De klompvoet is een aangeboren afwijking. Vaak is de oorzaak onbekend, maar genetische factoren en omgevingsfactoren tijdens de zwangerschap kunnen een rol spelen bij het ontwikkelen van een klompvoet. De incidentie van deze afwijking is in Europa ongeveer 1-1,5:1.000 geboorten, dit betekent dat er per jaar ongeveer 175-260 kinderen worden geboren met een klompvoet.  Een klompvoet komt 3 keer zo vaak voor bij jongens als bij meisjes. In 50% van gevallen is de klompvoet bilateraal. De incidentie is mede afhankelijk van de etniciteit: de klompvoet is zeldzaam bij Aziaten en komt vaker voor bij Afrikanen, Aboriginals en Polynesiërs [20]. Wanneer ouders een kind met klompvoeten hebben, dan is de kans op een klompvoet 2-3% bij het tweede kind. Wanneer één van de twee ouders klompvoeten heeft, dan is de kans dat hun kind een klompvoet krijgt 10-25%. 

De klompvoetbehandeling vindt in Nederland gecentraliseerd plaats in zogenaamde ‘klompvoetcentra’. Deze linkt opent in een nieuw tabblad Het is belangrijk om indien haalbaar zo snel mogelijk met de behandeling van de klompvoet te beginnen. Klompvoeten worden behandeld met gipsredressie volgens Ponseti. Er zijn meerdere gipsredressies nodig. Tevens wordt in de meeste gevallen een achillespees tenotomie verricht, hierbij wordt de achillespees onder lokale verdoving doorgesneden. Na de gipsredressie krijgt het kind een voetabductiebrace voor drie maanden (dag en nacht), daarna tot het vierde levensjaar alleen ’s nachts (14 uur per dag).

Afbeelding 8: Pes equinovarus (klompvoet) beiderzijds. A: van vooraf gezien; B: van achteraf gezien.

Anamnese  

Een congenitale klompvoet wordt veelal prenataal ontdekt tijdens de 20-weken echo of bij de geboorte vastgesteld. Eventueel heeft er reeds een antenataal consult bij de kinderorthopedie plaatsgevonden. Relevant zijn de aanwezigheid van een klompvoet in de familie en bijzonderheden tijdens de zwangerschap zoals een stuitligging [49]

Lichamelijk onderzoek 

Bij lichamelijk onderzoek staat de voorvoet in adductie en supinatie en de achtervoet in spits en varus. Deze standsafwijkingen zijn slechts gedeeltelijk te corrigeren, waarbij de mate van correctie bepaalt of het een soepele of stugge klompvoet is. Wanneer de klompvoet volledig te corrigeren is (met name de spits), dan is er sprake van een voorkeurspositie en niet van een echte klompvoet. Verder kan de voet iets kleiner zijn. 

Beleid door JGZ-professionals (adviezen, verwijscriteria, verwijsmogelijkheden) 

Kinderen met een klompvoet worden op het moment van diagnose (of verdenking op de diagnose) verwezen naar de (kinder)orthopeed. Dit betekent dat de behandeling in veel gevallen al is gestart voor het eerste contact met de JGZ. 

  • Wijs ouders op de website van de patiëntenvereniging: www.klompvoet.nl.
  • De jeugdverpleegkundige of jeugdarts brengt ouders op de hoogte van een (zo nodig) aangepaste werkwijze rondom vaccineren en het meten van lengte en gewicht: de plaats van vaccineren wordt in overleg met ouders bepaald. De JGZ verricht geen lengtemeting als een kind een (dubbelzijdige) behandeling ondergaat. Het kind kan eventueel gewogen worden met gips of voetabductiebrace.
  • De jeugdarts en jeugdverpleegkundige zorgen dat de JGZ-assistente op de hoogte is van de (zo nodig) aangepaste werkwijze rondom vaccineren en het meten van lengte en gewicht.

 

Overwegingen 

JGZ-professionals kunnen tijdens hun contactmomenten kinderen tegenkomen die worden behandeld voor klompvoeten. De werkgroep vindt het belangrijk dat er tijdens de contactmomenten rekening wordt gehouden met de behandeling en heeft er voor gekozen om hierbij zo veel mogelijk aan te sluiten bij de adviezen van de JGZ-richtlijn Heupdysplasie Deze linkt opent in een nieuw tabblad.

Meten en wegen 

Bij een kind dat behandeld wordt voor klompvoeten wordt afgezien van het meten van de lengte. Het kind kan eventueel gewogen worden met gips. Het uitvoeren van de lengtemeting van een liggend kind is beschreven in het boekje ‘Groeidiagrammen 2010. Handleiding bij het meten en wegen van kinderen en het invullen van groeidiagrammen’ [50].

Vaccineren  

De wijze van behandeling kan invloed hebben op de keuze waar te vaccineren. De eerste voorkeursplaats voor injecties bij zuigelingen in de leeftijd van 0 tot 12 maanden is het dijbeen (musculus vastus lateralis) [51]. Boven de leeftijd van 12 maanden is er geen voorkeur voor het dijbeen of de bovenarm. Bij kinderen die worden behandeld met gipsredressie, waarbij het gips niet kan worden afgenomen, is de bovenarm de aangewezen plek voor de vaccinatie. Bij de voet-abductiebrace gaat de voorkeur uit naar het bovenbeen als plek voor de vaccinatie, maar de plek (bovenbeen of bovenarm) waar de vaccinatie plaatsvindt wordt, na het geven van uitleg, in overleg met ouders bepaald. 

Aanbevelingen

Heb je vragen?

Neem voor vragen of meer informatie contact met ons op

Contact opnemen

Heb je suggesties voor verbetering van deze JGZ-richtlijn?

Geef jouw feedback